ECLI:NL:RBDHA:2024:20584
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met betrekking tot verantwoordelijkheid Oostenrijk
In de zaak tussen de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, en de minister van asiel en migratie, vertegenwoordigd door W. Epema, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 september 2024 uitspraak gedaan. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Oostenrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van de verzoeker.
Tegen het besluit van de minister heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 september 2024 behandeld, maar de verzoeker was niet verschenen, ondanks een bericht van verhindering. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in een andere zaak (NL24.33499) op dezelfde dag, een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier K.L.H. Thomas, en is openbaar gemaakt op 20 september 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.