ECLI:NL:RBDHA:2024:20597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
NL24.33499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 26 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 10 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser niet.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat de minister tekort is geschoten in zijn besluitvorming en dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Oostenrijk. De rechtbank oordeelt echter dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat dit niet het geval is. Bovendien heeft eiser een lopende asielprocedure, waardoor een herhaalde asielaanvraag niet van toepassing is.

De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op basis van de Dublinverordening. De door eiser overgelegde geboorteakte van zijn pasgeboren dochter biedt geen bewijs van een relatie met de moeder en rechtvaardigt niet dat de aanvraag aan de minister wordt voorgelegd. De rechtbank bevestigt dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.33499
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: W. Epema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. De gemachtigde en eiser zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Is er sprake van een onzorgvuldig voornemen?
5. Eiser stelt dat de minister tekort is geschoten in zijn besluitvorming door te volstaan met een standaard voornemen waarin niet is gemotiveerd en niet op de zaak van eiser is toegespitst.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Het voornemen is een voorbereidingshandeling en dient als aankondiging van wat de minister van plan is te gaan beslissen, namelijk het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag en de voorgenomen overdracht aan de Oostenrijkse autoriteiten. Eiser is na het voornemen in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren in zijn zienswijze. In het besluit is de minister ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Verder is in het bestreden besluit kenbaar ingegaan op de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor en wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het uitbrengen van een standaardvoornemen in dit geval niet betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser heeft verder ook niet gemotiveerd waarom dit wel het geval is. De beroepsgrond slaagt niet.

Kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk?

7. Eiser betoogt dat ten aan zien van Oostenrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat er tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen zijn. Eiser vreest daarnaast helemaal geen opvang te krijgen, omdat hij een herhaalde asielaanvraag moet doen bij terugkeer. Dit zou leiden tot een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser verwijst in dit verband naar p. 103 van het AIDA-rapport 2023, update 2024.
8. Als uitgangspunt geldt dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Dit is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) ook bevestigd.2 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hier is eiser niet in geslaagd. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Oostenrijk zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Oostenrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen met betrekking tot de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Daarnaast heeft eiser nog een lopende asielprocedure, waardoor een herhaalde asielaanvraag niet van toepassing is op hem. Indien eiser na zijn overdracht vindt dat Oostenrijk zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op eisers weg om daarover in Oostenrijk te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe behorende instanties. Gesteld noch gebleken is dat dit niet mogelijk is of geen zin heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de asielaanvraag onverplicht aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
9. Eiser stelt dat de minister de asielaanvraag aan zich had moeten trekken, omdat hij anders van zijn vrouw en pasgeboren dochter wordt gescheiden. Eiser heeft zijn vrouw in Oostenrijk ontmoet en zij zijn samen naar Nederland gekomen. Eisers vrouw is in Nederland bevallen van een dochter en mag haar asielprocedure in Nederland doorlopen. In dit verband heeft eiser een geboorteakte overlegd waarop te zien is dat eiser de aangever van de pasgeboren baby is.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. De door eiser overgelegde geboorteakte toont niet aan dat eiser en zijn gestelde partner een relatie hebben en ook niet dat hij de vader is van het pasgeboren kind. Eiser heeft de gestelde relatie met moeder en kind niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.