ECLI:NL:RBDHA:2024:2068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL23.36782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse nationaliteit op grond van ongeloofwaardigheid van verklaringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 februari 2024, wordt het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 2 november 2023 afgewezen als ongegrond, op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 8 februari 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren, evenals een tolk.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft verklaard Iran in 2018 te hebben ontvlucht vanwege bedreigingen door twee invloedrijke mannen uit de Iraanse overheid, met wie hij samenwerkte. De rechtbank oordeelt dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn, maar dat de samenwerking met de genoemde mannen en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn samenwerking en de risico's die hij daarbij liep. De rechtbank stelt vast dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestaat en dat de asielaanvraag om deze redenen is afgewezen.

De rechtbank wijst erop dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij documenten kan overleggen die zijn verklaringen ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de aanvraag terecht is afgewezen en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36782

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] 1970,
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 2 november 2023 deze aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Tevens was een tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Asielrelaas
3. Eiser heeft verklaard dat hij Iran is ontvlucht in 2018, omdat hij een samenwerking is aangegaan met twee invloedrijke mannen, de heer [naam 1] en de heer [naam 2] die beiden werkzaam waren binnen de Iraanse overheid. Eiser had zelf zes jaar lang een een eigen bedrijf met naam [bedrijfsnaam 1] waarmee hij houten huisjes en meubels maakte met 52 mensen in dienst. Rond 2013/2014 kreeg eiser zijn eerste opdracht. Eiser zou samen met hen een bouwproject starten met 550 bouwkavels in 2015/2016. Eiser is door deze mannen daarvoor directeur gemaakt van een nieuw bedrijf en heeft de helft van zijn eigen bedrijf [bedrijfsnaam 1] als garantie voor het project gegeven. Eiser kwam er echter gaandeweg, na ongeveer twee of drie maanden erachter dat ze nimmer van plan waren om te starten met de bouw en dat hij onderdeel was van oplichtingspraktijken. Daarom wilde hij niet meer met hen meewerken. Vanaf dan begonnen ze eiser te bedreigen en is 7 à 8 maanden (dus in 2017) later aangereden door een motor. Eiser heeft vanaf dat moment meegewerkt. Vervolgens heeft de heer [naam 1] eiser voorgesteld om een visum voor hem te regelen voor Italië zodat eiser aldaar bouwmachines kon gaan kopen. Eiser is uit angst dat deze mannen hem opnieuw zouden aanrijden omdat ze hem niet meer nodig hadden voor het project, gevlucht in oktober 2018.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. samenwerking met meneer [naam 1] en meneer [naam 2] en de daaruit voortvloeiende problemen.
4.1.
De identiteit, nationaliteit en herkomst zijn geloofwaardig geacht. De samenwerking met meneer [naam 1] en meneer [naam 2] en de daaruit voortvloeiende problemen zijn ongeloofwaardig geacht.
4.2.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat uit eisers geloofwaardig geachte verklaringen niet blijkt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. De omstandigheid dat eiser uit Iran komt is op zichzelf niet genoeg om vluchteling te zijn. Ook acht verweerder van belang dat eiser heeft aangegeven dat hij buiten de ongeloofwaardige relevante elementen nooit problemen heeft gehad. Volgens verweerder loopt eiser bij terugkeer naar Iran om diezelfde redenen evenmin een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
5. Eiser is het niet eens met de afwijzing door verweerder. Hij voert aan dat verweerder ten onrechte relevant element 2 ongeloofwaardig heeft geacht en dat hem ten onrechte niet het voordeel van de twijfel is gegeven.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden niet slagen en overweegt daartoe het volgende.
Geloofwaardigheid samenwerking met [naam 1] en [naam 2] en de daaruit voortvloeiende problemen
6. De rechtbank stelt eerst vast dat verweerder de wisselende verklaringen ten aanzien van de totstandkoming van de samenwerking met [naam 1] en [naam 2] , eiser niet langer tegenwerpt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich evenwel terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers andere verklaringen over de samenwerking, tegenstrijdig zijn. Weliswaar wordt eiser gevolgd in het noemen van een naam omtrent het nieuwe bedrijf die eiser met deze twee mannen had, te weten ‘ [bedrijfsnaam 2]’, maar verweerder stelt terecht dat dit de tegenstrijdigheid op dit punt niet wegneemt, nu ook door eiser is verklaard dat deze mannen nooit een naam hebben genoemd en/of dat ze verschillende namen hebben gebruikt [1] . Ook ten aanzien van het inschrijven en verzekeren van het bedrijf is door verweerder terecht vastgesteld dat eiser hierover tegenstrijdig heeft verklaard. Enerzijds is verklaard dat het (oorspronkelijke) bedrijf van eiser niet kon worden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en ook niet kon worden verzekerd, terwijl het andere (nieuwe) bedrijf van eiser wel verzekerd kon worden. Dat dit het (onofficiële) werk zou zijn [naam 1] en [naam 2] die veel macht, geld en connecties zouden hebben, maakt heeft eiser niet aannemelijk gemaakt en heeft verweerder niet geloofwaardig mogen achten. Verweerder heeft voorts terecht gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over het risico dat verbonden was aan de samenwerking door enerzijds te verklaren dat hij een risico nam en anderzijds dat er geen risico was [2] . Dat eiser, zoals hij stelt, in eerste instantie geen risico zag, maar later wel, is geen deugdelijke verklaring voor het waarom hij op dit punt wisselend heeft verklaard. Ook de wisselende verklaringen omtrent de bankrekening heeft verweerder eiser terecht tegengeworpen, omdat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij geen geld op de rekening zag staan [3] , waarna hij heeft verklaard dat hij geen toegang tot de rekening had. Eisers betoog dat hij wel toegang had maar niet beschikte over het geld op de rekening omdat het werd doorgesluisd, is evenmin een deugdelijke verklaring voor de wisselende verklaring op dit punt en heeft verweerder daarom niet hoeven te volgen.
6.1.
Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen omtrent de aanrijding in opdracht van [naam 1] en [naam 2] ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft er belang aan mogen hechten dat eisers verklaringen hierover vaag en summier zijn. Dat deze twee mannen erachter zouden zitten, heeft verweerder niet geloofwaardig hoeven achten, omdat deze mannen er juist baat bij hadden om met eiser het project door te zetten. Ook heeft verweerder in dit verband bevreemdend mogen achten dat de aanrijding op een drukke plek was en dat niet te volgen is waarom er geen politie bij was. Omstanders of eiser zelf hadden de politie kunnen benaderen. Eiser had aangifte kunnen doen. Dat de politie niets voor eiser heeft kunnen doen, is enkel gebaseerd op aannames en vermoedens van eiser. Eisers betoog dat hij uit vrees geen aangifte durfde te doen tegen deze mannen, heeft verweerder evenmin geloofwaardig hoeven vinden. Verweerder heeft eiser ook mogen tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat [naam 1] en [naam 2] aan hem hebben laten weten dat zij met de aanrijding te maken hebben, met het doel om eiser onder druk te zetten. Reeds hierom zijn eisers verklaringen over de aanrijding als zijnde een middel voor chantage of bedreiging niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
6.2.
Verweerder heeft voorts ter zitting nader en deugdelijk toegelicht dat documenten zouden kunnen bijdragen aan het wel geloofwaardig vinden van eisers asielrelaas, en dat het overleggen daarvan eisers ongeloofwaardig geachte verklaringen mogelijk zouden kunnen ondersteunen. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt mogen stellen dat niet valt in te zien dat eiser geen documenten heeft kunnen overleggen die betrekking hebben op zijn bedrijf, nu hij jarenlang eigenaar is van een, naar eigen zeggen, goedlopend bedrijf [4] , 52 medewerkers heeft, met vijf groepsleiders [5] , een secretaresse, en veel klanten heeft. Verweerder heeft eiser mogen tegenwerpen dat onder deze omstandigheden niet valt in te zien dat eiser geen documenten hiervan zou hebben dan wel dat het niet mogelijk is om deze documenten alsnog te verkrijgen. Weliswaar heeft eiser verklaard dat tijdens zijn overplaatsing naar Italië buiten zijn schuld om een aantal documenten verloren zijn gegaan, waaronder identificerende documenten en documenten van zijn bedrijf, maar niet is gebleken dat eiser daarna enige poging heeft gedaan om andere documentatie alsnog te verkrijgen. Dat het gevaarlijk zou zijn om zijn personeel en/of familie in Iran hierover te benaderen of dat eiser in bewijsnood zou verkeren, heeft eiser niet aannemelijk weten te maken.
6.3.
Gezien het voorgaande heeft verweerder mogen concluderen dat de samenwerking met [naam 1] en [naam 2] en de daaruit voortvloeiende problemen, ongeloofwaardig zijn.
6.4.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat hem het voordeel van de twijfel had moeten worden gegeven. Voor dat oordeel moet vast komen te staan dat het relaas in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd en dat er sprake is van samenhangende en aannemelijke verklaringen. Verweerder heeft een aantal verklaringen ten aanzien van de totstandkoming van de werkrelatie, de reis naar Italië en de voortzetting van de werkzaamheden na de ontstane argwaan niet zonder meer wisselend of onlogisch geacht. Verweerder stelt echter terecht dat eiser meerdere keren wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over punten die de kern van het asielrelaas betreffen, zoals in de voorgaande rechtsoverwegingen is geoordeeld. Verweerder heeft het relaas van eiser ten aanzien van het relevante element over de samenwerking en de daaruit voortvloeiende problemen, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht, zodat het relaas van eiser niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. Een situatie zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid, van de Vw doet zich dan ook niet voor. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Conclusie en gevolgen

Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bld. 16 nader gehoor.
2.Bld. 36 nader gehoor.
3.Bld. 33 nader gehoor.
4.Bld. 17 nader gehoor.
5.Bld. 18 nader gehoor.