ECLI:NL:RBDHA:2024:20689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL24.41002 en AWB24/16777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsing in Handhavings- en Toezichtlocatie en vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Turkse nationaliteit, was op 3 oktober 2024 geplaatst in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en kreeg een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige gedragingen, waaronder bedreigingen en fysiek geweld, wat leidde tot de plaatsing in de HTL. Eiser betwistte de verslaglegging van het incident en stelde dat zijn gedrag niet zo ernstig was als door het COa werd voorgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat het incident anders was verlopen dan vastgelegd in het COa-dossier. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van het COa en de minister terecht waren opgelegd, en dat er geen medische omstandigheden waren die niet in de beoordeling waren meegenomen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41002 en AWB24/16777

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: 294.268.4749,
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 3 oktober 2024 heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/16777. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.41002.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 november 2024 gevoegd op zitting behandeld. Eiser, de minister en het COa hebben zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 3 oktober 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd, dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een grote en zeer grote impact.
1.1.
Op 1 oktober 2024 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser vermoedelijk onder invloed van alcohol en drugs was. Eiser begon in het Koerdisch te schreeuwen nadat hij werd aangesproken op zijn gedrag. Later is eiser naar de receptie gekomen waar hij op de balie en het plexiglas sloeg en luidkeels om de politie riep. Eiser zijn gedrag escaleerde toen hij met fysiek geweld, zoals schoppen tegen deuren en muren, de omgeving verstoorde. Eiser heeft meerdere beledigende gebaren gemaakt en doodsbedreigingen geuit naar medewerkers, waarbij hij zei hun families te zullen vermoorden. Dit werd verstaan door een medewerker die de Koerdische taal machtig is.
1.2.
Toen eiser een ruk gaf aan het plexiglas en bleef schreeuwen, besloten de Trigion-medewerkers hem op gepaste wijze naar de grond te brengen om de veiligheid te waarborgen. Daarbij viel een aardappelschilmesje uit eisers zak. Hoewel het mes niet werd gebruikt verhoogde het de dreiging aanzienlijk omdat het een potentieel gevaar vormde voor de veiligheid van de medewerkers en omstanders. Dit vergrootte het gevoel van onveiligheid en bracht de situatie naar een hoger risiconiveau. Dit incident wordt aangemerkt als een incident met zeer grote impact.
2. Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de minister een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 3 oktober 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De minister is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Het incident zoals vastgelegd in het COa-dossier
3. Eiser bestrijdt de verslaglegging van het incident als zodanig. Eiser meent de beveiliging naar hem toe kwam en dat juist zij hem hebben aangeraakt c.q. geslagen. Omdat hij was geslagen is eiser naar de receptie gegaan om te vragen of ze de politie konden bellen. Toen dit is geweigerd, is hij boos geworden. Uit de verslaglegging van het incident volgt bovendien dat eiser niemand heeft geslagen; hieraan gaat de bestreden beschikking ten onrechte voorbij. Eiser heeft daarbij ook in het geheel niet gedreigd met het aardappelschilmesje; eiser heeft het niet eens in zijn handen gehad tijdens het incident. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat er in de verslaglegging van het incident is opgenomen dat er duidelijke dreiging van het mes aanwezig was, de impact van het
incident is derhalve niet zo groot als door verweerder wordt voorgesteld. Tot slot ontkent eiser doodsbedreigingen te hebben geuit en wordt opgemerkt dat, al zou eiser al dergelijke bewoordingen hebben gebruikt, er duidelijk sprake is van dronkenmanspraat. De impact hiervan is derhalve een stuk minder groot dan is verwoord in de bestreden beschikking.
3.1.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het incident, dat aanleiding vormde voor de besluiten tot plaatsing in de HTL, anders is verlopen dan zoals vastgelegd in het COa-dossier. De enkele stelling dat het incident anders is verlopen dan weergegeven is hiertoe ontoereikend. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat enige kanttekening plaatsen bij het incident (er zou ‘slechts’ sprake zijn van dronkenmanspraat, eiser heeft het aangetroffen mes niet vastgehouden), geen recht doet aan de ernst van het incident of aan de impact die dit heeft gehad op de medewerkers en medebewoners. Eiser heeft zich fysiek agressief en verbaal bedreigend gedragen. Eiser wordt overigens niet verweten dat hij met een mes heeft gedreigd, wel is geconstateerd dat het gegeven dat hij een aardappelschilmesje bij zich droeg het gevoel van onveiligheid heeft vergroot. Nu er in zijn geheel geen aanleiding voor eiser was om een mes bij zich te dragen had eiser moeten weten dat dit - los van zijn intentie met het mes - effect op anderen kon hebben. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat de HTL-plaatsing of de vrijheidsbeperkende maatregel disproportioneel zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het incident terecht aangemerkt als een incident met zeer grote impact en heeft het COa hierin terecht aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank overweegt daarbij, en voor zover de gronden zien op het gegeven dat eiser niemand heeft geslagen, dat hem dit ook niet wordt tegengeworpen en dat de beschikking op deze punten afdoende is gemotiveerd.
Totstandkoming van het GZA-akkoord
4. Eiser stelt dat de uitvoerige omschrijving van het incident aan het GZA de beoordeling van het GZA heeft kunnen beïnvloeden of kleuren en dat daarom sprake is van onzorgvuldig handelen en een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit. Volgens eiser had het COa moeten volstaan met de vraag of er medische belemmeringen waren, zonder daarbij het incident te beschrijven.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het GZA een ondeugdelijk advies aan het COa heeft gegeven. Daargelaten de vraag of is beoogd met de beschrijving van het incident het oordeel van het GZA te kleuren of dat juist is beoogd de volledige context van het gedrag van eiser te schetsen, is er voor de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het professionele oordeel van het GZA. Bovendien is door eiser niet gesteld dat er medische omstandigheden zijn die ten onrechte niet door het GZA zijn meegenomen in haar beoordeling. De maatregel is ook op dit punt voldoende gemotiveerd.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, op 10 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.