Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Ibrahimuiteengezet wanneer de situatie voor statushouders in strijd is met de artikelen 3 van het EVRM en 4 van het Handvest. Dit is het geval bij een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die de statushouder niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijke situatie zich in Letland voordoet. Uit de door eiser aangehaalde bronnen volgt namelijk dat het weliswaar lastig kan zijn voor statushouders die geen inkomen hebben om huisvesting te vinden, maar ook dat er gemeentelijke opvangvoorzieningen aanwezig zijn. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiser, gelet op zijn verklaringen, niet heeft geprobeerd om hulp te krijgen van de Letse autoriteiten, terwijl dat van hem als statushouder wel mag worden verwacht. De motiveringsplicht van verweerder strekt niet zover dat hij daarbij moet aangeven welke instanties in Letland bevoegd zijn. Het voorgaande brengt mee dat verweerder terecht geen aanknopingspunten heeft gezien om verder onderzoek te doen naar de situatie voor statushouders in Letland. Aangezien verweerder bij het verweerschrift een rapport van mei 2024 heeft kunnen overleggen, wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat nader onderzoek nodig was omdat er geen recente landeninformatie beschikbaar is.
Beslissing
www.rechtspraak.nl.