ECLI:NL:RBDHA:2024:20700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL 24 45209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Syrische statushouder in Letland niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 9 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische statushouder, had op 27 oktober 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie op 15 november 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 december 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat eiser al internationale bescherming had in Letland, waar hij op 4 maart 2024 asiel had gekregen. De rechtbank stelde vast dat de minister niet inhoudelijk naar de asielaanvraag van eiser had hoeven kijken, omdat de aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser voerde aan dat hij in Letland onmenselijk behandeld zou worden, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de minister de correcties en aanvullingen van eiser op het gehoorverslag had meegewogen en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden in Letland, hoewel moeilijk voor statushouders, niet in strijd waren met de artikelen 3 van het EVRM en 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit van de minister in stand bleef en eiser geen proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45209

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. O.C. Bondam),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Inleiding

In het besluit van 15 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op een zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1985 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 27 oktober 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit betekent dat verweerder niet inhoudelijk naar eisers asielaanvraag heeft gekeken. Dat is volgens verweerder niet nodig omdat eiser al internationale bescherming heeft in Letland. Uit het Eurodac-systeem is namelijk gebleken dat de Letse autoriteiten op 4 maart 2024 internationale bescherming aan eiser hebben verleend. Het Eurodac-systeem is een systeem dat in de Europese Unie gebruikt wordt om aan de hand van vingerafdrukken te registreren waar iemand asiel heeft aangevraagd en, indien van toepassing, gekregen. Volgens verweerder is het daarom redelijk voor eiser om naar Letland terug te gaan, en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Letland niet adequaat zal worden behandeld.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat zijn correcties en aanvullingen op het gehoorverslag niet zijn meegewogen, en dat sprake is van vooringenomenheid doordat bij het plannen van de asielprocedure al gesproken werd over een voornemen tot afwijzing. Daarnaast voert hij aan dat verweerder niet heeft onderkend dat hij heeft onderbouwd dat hij in Letland onmenselijk zal worden behandeld zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Er is namelijk sprake van een taalbarrière, discriminatie, en een gebrek aan huisvesting, een uitkering en werk, en deze omstandigheden zijn onlosmakelijk verbonden. Hierbij verwijst eiser naar de stukken die hij eerder bij zijn zienswijze aan verweerder heeft overgelegd: het nieuwsbericht ‘Europese landen hebben sterk verschillend beleid voor huisvesting statushouders’ van EMN van 5 maart 2024 en naar het rapport ‘Universal Periodic Review: Latvia’ van UNHCR van oktober 2020.
4. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat het bestreden besluit juist is. De correcties en aanvullingen zijn meegewogen en er is geen sprake van vooringenomenheid. Uit de door eiser overgelegde stukken volgt wel dat er moeilijkheden zijn voor statushouders in Letland, maar niet dat sprake is van een situatie in strijd met de artikelen 3 van het EVRM en 4 van het Handvest. Verweerder verwijst hierbij aanvullend naar het rapport ‘Report on migration and asylum in Latvia. Reference year 2023’ van EMN van mei 2024.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In beroep is niet in geschil dat eiser internationale bescherming heeft in Letland. Verweerder heeft daarbij mogen afgaan op de bevraging in het Eurodac-systeem, aangezien deze recent is (27 oktober 2024) en duidelijk vermeldt dat aan eiser op 4 maart 2024 in Letland internationale bescherming is verleend.
6. Eiser kan niet worden gevolgd in de beroepsgrond dat de correcties en aanvullingen op het gehoorverslag niet zijn meegewogen. In het voornemen tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers asielaanvraag van 13 november 2024 zijn de correcties en aanvullingen namelijk onderkend, en dit voornemen maakt onderdeel uit van het bestreden besluit. De vermelding in het bestreden besluit dat er geen correcties en aanvullingen zijn ingediend, berust dan ook kennelijk op een verschrijving. Dit heeft verweerder in het verweerschrift overigens ook erkend.
7. De enkele omstandigheid dat in de uitnodigingsbrief voor eisers asielprocedure van 5 november 2024 al wordt gesproken over een voornemen, maakt niet dat sprake is geweest van vooringenomenheid aan de zijde van verweerder. Deze brief beschrijft namelijk slechts de standaardonderdelen van de verkorte asielprocedure van artikel 3.109ca van het Vreemdelingenbesluit 2000. Deze brief moet dan ook worden opgevat als voorlichting over de asielprocedure en niet als een indicatie dat verweerder al op voorhand een standpunt zou hebben ingenomen over eisers asielaanvraag.
8. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219, in de zaak
Ibrahimuiteengezet wanneer de situatie voor statushouders in strijd is met de artikelen 3 van het EVRM en 4 van het Handvest. Dit is het geval bij een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die de statushouder niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijke situatie zich in Letland voordoet. Uit de door eiser aangehaalde bronnen volgt namelijk dat het weliswaar lastig kan zijn voor statushouders die geen inkomen hebben om huisvesting te vinden, maar ook dat er gemeentelijke opvangvoorzieningen aanwezig zijn. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiser, gelet op zijn verklaringen, niet heeft geprobeerd om hulp te krijgen van de Letse autoriteiten, terwijl dat van hem als statushouder wel mag worden verwacht. De motiveringsplicht van verweerder strekt niet zover dat hij daarbij moet aangeven welke instanties in Letland bevoegd zijn. Het voorgaande brengt mee dat verweerder terecht geen aanknopingspunten heeft gezien om verder onderzoek te doen naar de situatie voor statushouders in Letland. Aangezien verweerder bij het verweerschrift een rapport van mei 2024 heeft kunnen overleggen, wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat nader onderzoek nodig was omdat er geen recente landeninformatie beschikbaar is.
9. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt dan ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 9 december 2024 gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.