ECLI:NL:RBDHA:2024:20726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
AWB 24/1340 en AWB 23/1341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling aanvraag verblijfsvergunning regulier wegens niet verschijnen aan loket en niet betalen leges

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, geboren in 1996 en van Angolese nationaliteit, had op 19 augustus 2022 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aan de wettelijke vereisten heeft voldaan, aangezien hij niet persoonlijk aan het IND-loket is verschenen en geen leges heeft betaald. Eiser betwist de buiten behandeling stelling en stelt dat hij niet is uitgenodigd om aan het loket te verschijnen, maar de rechtbank concludeert dat verweerder voldoende bewijs heeft geleverd dat de uitnodigingen zijn verzonden. Eiser heeft niet aangetoond dat hij de uitnodigingen niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt verder dat de termijn tussen de uitnodigingen niet te kort was en dat er geen sprake was van overmacht. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij vrijgesteld was van het betalen van leges. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wordt verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/1340 en AWB 24/1341
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 20 juni 2024 in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.L.K. Hu).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 9 november 2022 niet in behandeling genomen. Met het bestreden besluit van 12 januari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de buiten behandeling stelling van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, eisers moeder [referent] (referent), eisers broer [broer] , J.M. van der Boom als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Angolese nationaliteit. Hij heeft op 19 augustus 2022 een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid bij referent.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag. [1] Eiser is niet in persoon aan het IND-loket verschenen om de aanvraag compleet te maken en heeft geen leges betaald.

Wat vindt eiser in beroep?

5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Met betrekking tot de uitnodiging om de aanvraag aan het loket compleet te maken, stelt eiser dat verweerder niet heeft bewezen dat eiser tweemaal is uitgenodigd. Daarnaast is de termijn tussen de twee uitnodigingen te kort, omdat eiser door zijn ernstige psychische aandoeningen perioden niet aanspreekbaar en bereikbaar was en hierdoor sprake was van overmacht. Eiser heeft dit voldoende onderbouwd. Verder is hier sprake van overdreven formalisme, nu de broers van eisers in dezelfde omstandigheden verkeren. Met betrekking tot de betaling van de leges, stelt eiser dat verweerder weet dat hij niet mag werken en ten tijde van de aanvraag minderjarig was. Ook kan verweerder de Suwinet database raadplegen om te beoordelen of eiser de leges kan betalen. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden door eiser niet te horen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank geeft eiser in deze zaak geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Buitenbehandelingstelling aanvraag
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft kunnen stellen, omdat eiser niet heeft voldaan aan alle wettelijke vereisten voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag.
8. Om de aanvraag van eiser in behandeling te kunnen nemen, moet hij onder meer verschijnen aan het loket en moet hij leges betalen. [2] Verweerder heeft eiser bij brieven van 29 september 2022 en 25 oktober 2022 uitgenodigd om te verschijnen aan het loket. Eiser heeft daar geen gehoor aan gegeven en heeft ook geen uitleg gegeven die dit kan rechtvaardigen.
8.1.
Uit uitspraken van de hoogste bestuursrechter [3] volgt dat het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat een voor het recht belangrijk document is verzonden. In de regel worden stukken die per post worden verzonden, bezorgd op het daarop vermelde adres. Het is daarom in principe voldoende dat het bestuursorgaan aannemelijk maakt dat het stuk verzonden is naar het juiste adres. Hiertoe is vereist dat op het document het juiste adres staat, een verzenddatum, en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Wanneer het bestuursorgaan verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, is het vervolgens aan de geadresseerde om aannemelijk te maken dat het document toch niet ontvangen is. Hiertoe moet de geadresseerde feiten stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
8.2.
Om de verzending van de uitnodigingen om de aanvraag aan het loket compleet te maken aannemelijk te maken, heeft verweerder bij het verweerschrift afschriften van de verzendadministratie overgelegd. De rechtbank stelt vast dat op de afschriften van de verzendadministratie de voor- en achternaam van eiser is weergegeven. Bij ‘documentnaam’ staat vermeld ‘Brief gemachtigde’. Verder is te zien dat bij de eerste brief de ‘aanmaakdatum’ ’29-09-2022’ is weergegeven en bij ‘verzenddatum’ ’30-09-2022’. Bij de tweede brief is de ‘aanmaakdatum’ ’25-10-2022’ weergegeven en bij ‘verzenddatum’ ’2610-2022’. De naam van de gemachtigde van eiser is ingevuld onder ‘Organisatie’ en te zien is dat het document de status ‘bericht verwerkt’ heeft. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit betekent dat het poststuk ook daadwerkelijk is verstuurd via de centrale verzending. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de afschriften van de verzendadministratie en de toelichting op de zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitnodigingen om aan het loket te verschijnen om de aanvraag compleet te maken aan de gemachtigde van eiser zijn verzonden op 30 september 2022 en 26 oktober 2022. Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat hij de uitnodigingen toch niet heeft ontvangen. Daarin is hij niet geslaagd. Eiser heeft geen feiten aangedragen die twijfel oproepen over een adequate postbezorging op het desbetreffende adres in de desbetreffende periode.
8.3.
Verweerder heeft kunnen concluderen dat niet is gebleken dat eiser door zijn psychische klachten niet tijdig kon verschijnen aan het loket op 24 oktober 2022 en 4 november 2022. Weliswaar heeft eiser stukken overgelegd over zijn medische omstandigheden, maar heeft hij niet onderbouwd waarom hij door die medische omstandigheden niet in persoon aan het loket is verschenen. De overlegde medische stukken dateren van 2020 en 2023, waardoor hieruit niet blijkt dat eiser in 2022 vanwege psychische klachten niet in staat was om aan het loket te verschijnen. Ter zitting heeft eiser een verklaring van een casemanager van het Haags Straatteam van het Daklozenloket overlegd, waarin het functioneren van eiser in de daklozenopvang wordt beschreven. Hierin wordt ook de verlenging van een zorgmachtiging benoemd. De rechtbank stelt vast dat dit stuk de huidige situatie beschrijft, maar niet de periode waarin eiser is uitgenodigd om aan het loket te verschijnen. Ook blijkt hieruit niet de duur en de reden van de zorgmachtiging.
8.4.
Verder ziet de rechtbank niet in dat de termijn tussen de twee uitnodigingen te kort was en leidde tot overmacht, nu uit de stukken blijkt dat tussen de eerste uitnodiging en de afspraak een periode van ruim drie weken zit en tussen de tweede uitnodiging en de afspraak een periode van 11 dagen. Ook volgt de rechtbank niet dat in dit geval sprake is van overdreven formalisme. De rechtbank stelt vast dat de broers van eiser wel in persoon aan het loket zijn verschenen, zodat geen sprake is van dezelfde omstandigheden. De beroepsgronden met betrekking tot de uitnodigingen om de aanvraag aan het loket compleet te maken slagen niet.
8.5.
De rechtbank stelt verder vast dat niet in geschil is dat eiser de leges niet heeft betaald. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hiervan vrijgesteld kan worden. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat verweerder weet dat eiser niet mag werken en de Suwinet database kan raadplegen om te beoordelen of eiser de leges kan betalen. Eiser moet namelijk zelf bewijsstukken overleggen om aan te tonen dat hij de leges niet kan voldoen. Op de zitting is gebleken dat de broers van eiser de leges hebben betaald met hulp van een liefdadigheidsorganisatie. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt waarom hij geen beroep heeft kunnen doen op deze hulp. Uit de stukken blijkt ook dat eiser ten tijde van de aanvraag op 19 augustus 2022 niet minderjarig was, maar al 25 jaar oud. De beroepsgronden met betrekking tot de betaling van de leges slagen niet.
Hoorplicht
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [4] Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een dergelijke twijfel geen sprake was. Eiser heeft, zoals de rechtbank al heeft overwogen, niet voldaan aan de wettelijke voorschriften voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag. Een hoorzitting had dit niet anders gemaakt. Op de zitting is de brief van 14 november 2023 besproken, waarin eiser is uitgenodigd voor een hoorzitting op maandag 18 december 2024. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat deze brief niet is verzonden en per abuis aan het dossier is toegevoegd. De brief leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] .
12. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 4:5, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 3.99, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en paragraaf B1/3.4.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:261 (de Afdeling).
4.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.