ECLI:NL:RBDHA:2024:20745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL24.909 en NL24.912
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU verblijfsdocument op basis van herhaalde aanvraag en motiveringsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een EU/EER verblijfsdocument beoordeeld. Eiser, geboren in 1984 met de Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor verblijf als verzorgende ouder bij zijn Nederlandse zoon. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat eiser eerder een soortgelijke aanvraag had ingediend die was afgewezen op basis van het arrest Chavez-Vilchez. Eiser had geen beroep ingesteld tegen deze eerdere afwijzing, waardoor deze in rechte vaststond. De rechtbank oordeelt dat de huidige aanvraag van eiser een herhaalde aanvraag is, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die een andere beoordeling rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat verweerder hem onterecht tegenwerkt en dat hij recht heeft op een toezegging voor verblijfsrecht als hij zijn verblijfsrecht in Duitsland opgeeft. De rechtbank concludeert echter dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een andere beslissing. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.909 en NL24.912

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. W. Epema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 3 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 december 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn echtgenote, de gemachtigde van eiser, A. Cherradi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag ingediend voor verblijf als verzorgende ouder bij zijn Nederlandse zoon.
4. Eiser heeft eerder al een soortgelijke aanvraag ingediend. Die aanvraag is toen afgewezen door verweerder, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez [1] . Eiser had namelijk verblijfsrecht in Duitsland, waardoor zijn zoon niet gedwongen zou worden om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als eiser geen verblijfsrecht zou krijgen. Eiser heeft tegen de eerdere afwijzing geen beroep ingesteld bij de rechtbank, waardoor het besluit in rechte vaststaat.
5. Verweerder heeft de huidige aanvraag van eiser afgewezen omdat het volgens verweerder gaat om een herhaalde aanvraag en geen sprake zou zijn van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit van verweerder en voert – kort gezegd – het volgende aan. Met de afwijzing van de aanvraag werkt verweerder eiser onnodig tegen, terwijl hij wel aan de verblijfsvoorwaarden voldoet. Verweerder geeft eiser de keuze om ofwel zijn verblijfsrecht in Duitsland op te geven ofwel een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen. Eiser wil een toezegging dat hij ook daadwerkelijk het verzochte verblijfsrecht als verzorgende ouder krijgt, indien hij zijn sterk verblijfsrecht in Duitsland opgeeft. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet gemotiveerd waarom niet op dit verzoek om een toezegging wordt ingegaan. Verder heeft verweerder geen belangen gesteld die aan een toezegging in de weg staan en niet gemotiveerd waarom hij zich niet dienstbaar en dienend opstelt en maatwerk levert bij de afhandeling van de aanvraag van eiser. Eiser verwijst hierbij naar de kroniek ‘Beginselen van behoorlijk bestuur’ [3] . Hiermee handelt verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen en overweegt hiertoe het volgende.
8. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [4] dat een bestuursorgaan ervoor kan kiezen om artikel 4:6, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) toe te passen en een herhaalde aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit, wanneer er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De bestuursrechter toetst dan aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd ook tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is.
8.1.
Op zitting heeft eiser aangevoerd dat bij de huidige aanvraag van eiser geen sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb, omdat verweerder de aanvraag in het bestreden besluit inhoudelijk heeft beoordeeld en er in bezwaar een hoorzitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder heeft kunnen vaststellen dat sprake is van een herhaalde aanvraag. In het bestreden besluit wordt verwezen naar artikel 4:6 van de Awb en gemotiveerd waarom geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Ook wordt verwezen naar de afwijzende besluiten bij de eerdere aanvraag. De hoorzitting in de bezwaarfase maakt dit niet anders, nu de hoorzitting ook is bedoeld om vast te stellen of er nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn beroepsgronden verder geen nieuwe feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Hiermee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
8.3.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Er is verder geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser nog steeds geen nieuwe stukken heeft overgelegd om zijn gestelde verblijfsrecht in Nederland te onderbouwen, hoewel hij hier al in het eerdere besluit op is gewezen.
8.4.
Verder merkt de rechtbank op dat de beroepsgronden van eiser vooral gaan over zijn verzoek om een toezegging dat hij het verzochte verblijfsrecht als verzorgende ouder in Nederland zal krijgen als hij afstand doet van zijn verblijfsrecht in Duitsland. Op zitting heeft verweerder deze lastige situatie voor eiser onderkend. Hierbij heeft verweerder echter benadrukt dat hij geen toezegging kan doen zoals eiser dat wenst. De oplossing is volgens verweerder namelijk niet gelegen in de voorwaardelijke toekenning van het verzochte verblijfsrecht, maar in bijvoorbeeld een aanvraag om een mvv in het kader van artikel 8 van het EVRM [5] . Eiser heeft ook een lopende mvv-aanvraag, voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij H. Bensallami’. Anders dan door verweerder is toegelicht op zitting, stelt de rechtbank op basis van de afwijzende besluiten bij de eerdere aanvraag en het huidige bestreden besluit vast dat eiser op het moment van de eerdere aanvraag voor verblijf als verzorgende ouder volgens verweerder voldeed aan alle overige voorwaarden. [6] De rechtbank kan zich voorstellen dat dit in de mvv-procedure in het voordeel van eiser meeweegt en zal worden betrokken bij de beoordeling van die aanvraag, voor zover dat nog aan de orde is. In deze beroepszaak kan eisers punt over de gevraagde toezegging echter niet tot een ander oordeel leiden. Het blijft namelijk staan dat eiser geen nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd waardoor verweerder de aanvraag op grond van artikel 4:6 van de Awb als herhaalde aanvraag heeft mogen afwijzen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] .
11. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 14 augustus 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 in de zaak C-133/15, Chavez-Vilchez en anderen (ECLI:EU:C:2017:354).
2.Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.R.J.N. Schlossels, M.C.A. Hermans & M.H.W.C.M. Theunisse, ‘Beginselen van behoorlijk bestuur’, NTB 2023/348.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1161 (de Afdeling).
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie het besluit van 21 juni 2022, p. 2; Besluit van 10 januari 2023, p. 2; Besluit van 13 december 2023, p. 3.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.