In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. Eiseres had op 31 oktober 2023 een aanvraag ingediend om als familie- of gezinslid bij haar referent te verblijven. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, waarop partijen instemden en het onderzoek werd gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiseres heeft de minister in gebreke gesteld, en de rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. De minister had 90 dagen na ontvangst van de aanvraag om te beslissen, maar deze termijn is met drie maanden verlengd. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin het 'first in first out' (fifo)-principe werd vastgesteld. De minister heeft aangegeven de aanvraag van eiseres in maart 2025 te kunnen behandelen, wat betekent dat er vóór 30 mei 2025 een beslissing moet worden genomen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de ingebrekestelling.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen, en dat er een dwangsom wordt opgelegd. Daarnaast worden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 437,50, en moet de minister het betaalde griffierecht vergoeden.