ECLI:NL:RBDHA:2024:20758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
AWB 24/8020, AWB 24/8022 en AWB 23/14435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene met beoordeling van familieleven en vrijstelling mvv-vereiste

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van drie eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 8 december 2023, en het bezwaar hiertegen werd op 9 april 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 23 juli 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor de EU-verblijfsvergunning, omdat zij niet minimaal vijf jaar in Nederland hebben gewoond op basis van een geldige verblijfsvergunning. Daarnaast is er geen sprake van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. De rechtbank overweegt dat de beoordeling van het gezinsleven van eisers met een referente in een andere procedure zal plaatsvinden, en dat de verzoeken om schadevergoeding en voorlopige voorzieningen niet toewijsbaar zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om schadevergoeding en voorlopige voorzieningen af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/8020, AWB 24/8022 en AWB 23/14435
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 29 augustus 2024 in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer 1]
[eiser 2], eiser 2/verzoeker 2 (hierna: eiser 2)
V-nummer: [v-nummer 2]
[eiser 3], eiser 3/verzoeker 3 (hierna: eiser 3)
V-nummer: [v-nummer 3]
hierna tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: G. Jairam),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’ (AWB 24/8020) en beoordeelt de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening van eisers (AWB 23/14435 en AWB 24/8022).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 8 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 april 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1970, eiser 2 op [geboortedatum 2] 2003 en eiser 3 op [geboortedatum 3] 2009. Eisers hebben de Surinaamse nationaliteit. Zij hebben een aanvraag gedaan voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eisers op het moment van de aanvraag niet minimaal vijf jaar zonder onderbreking in Nederland hebben gewoond op basis van een geldige verblijfsvergunning regulier voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel. [1]
3. Eisers komen ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, omdat eisers niet minstens vijf jaar aaneengesloten een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hebben gehad en op het moment van de aanvraag geen verblijfsvergunning hebben van niet-tijdelijke aard. [2]
4. Ten slotte komen eisers niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, omdat eisers niet in het bezit zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Niet is gebleken dat eisers van dit vereiste zijn vrijgesteld.
Wat vinden eisers in beroep?
5. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit van verweerder. Ter zitting hebben zij de beroepsgronden verduidelijkt met het volgende. Het is (niet langer) in geschil dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking komen voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’ en voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Wel in geschil is of verweerder heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, nu er in dit geval sprake is van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [3] tussen eisers en mevrouw [naam] . Daarnaast is eiser 3 vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat hij als minderjarig kind langer dan drie jaar in Nederland woont en schoolgaand is. Verder hanteert verweerder een te beperkte uitleg van de bijzondere omstandigheden die kunnen gelden voor de opheffing van het inreisverbod. Ook door het inreisverbod niet op te heffen, handelt verweerder in strijd met artikel 8 van het EVRM. Ten slotte heeft verweerder aan eisers onjuiste informatie verstrekt en dient hij de schade die eisers hierdoor hebben geleden te vergoeden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen
7. Nu eisers op de zitting hebben verklaard dat niet langer in geschil dat zij niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking komen voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’ en voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, zal de rechtbank niet verder ingaan op de daarop ziende aanvankelijke beroepsgronden. [4]
8. Eisers hebben wel aangevoerd dat verweerder ten onrechte geconcludeerd heeft dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die in een belangenafweging in het voordeel van eisers had moeten worden meegewogen. [5] De rechtbank overweegt evenwel dat verweerder niet gehouden is om bij een aanvraag als de onderhavige een belangenafweging te maken. Uit de Memorie van Toelichting [6] blijkt dat er geen uitzondering op de voorwaarde van vijf jaar legaal verblijf kan worden gemaakt, omdat dit het belangrijkste criterium voor verwerving van de EU-status van langdurig ingezetene is.
9. Ten aanzien van de beoordeling van het eventuele gezinsleven tussen eisers en mevrouw [naam] in het licht van artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank dat eisers op 26 januari 2024 een aanvraag voor verblijf bij mevrouw [naam] hebben ingediend. De familiebanden tussen eisers en mevrouw [naam] zullen in die procedure worden onderzocht en beoordeeld. De rechtbank gaat daarom in deze procedure over de aanvraag voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’ en voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd voorbij aan de gronden die op dit familieleven betrekking hebben.
Vrijstelling van het mvv-vereiste
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser 3 niet vrijgesteld hoeft te worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 3:71, tweede lid, onder k, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Hoewel eiser 3 als minderjarig kind langer dan drie jaar in Nederland woont en schoolgaand is, heeft hij niet onderbouwd en valt ook niet in te zien dat zijn aanvraag ziet op verblijf bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf. Ten aanzien van zijn eerdere aanvraag voor verblijf bij eiser, stelt de rechtbank vast dat niet gebleken is dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De vraag in hoeverre eiser 3 in zijn latere aanvraag om verblijf bij mevrouw [naam] vrijgesteld kan worden van het mvv-vereiste dient in die procedure te worden beoordeeld.
Inreisverbod
11. In deze zaak ligt geen aanvraag tot opheffing van het inreisverbod niet ter toetsing voor. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de gronden die hierop zien.
Schadevergoeding
12. Voor zover eisers in deze procedure hebben verzocht om een schadevergoeding, komt dat verzoek niet voor toewijzing in aanmerking. Op geen enkele wijze is onderbouwd dat eisers als gevolg van een onrechtmatig besluit, dan wel enige andere in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde schadeveroorzakende omstandigheid schade heeft geleden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding dan ook af.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Aan eisers wordt geen schadevergoeding toegekend.
14. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] .
15. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige drie procedures slechts griffierecht is betaald voor één van de voorlopige voorzieningen (AWB 23/14435). Vanwege de late onderkenning van deze omstandigheid heeft de rechtbank uit coulanceoverwegingen deze zaak inhoudelijk beoordeeld en niet volstaan met een niet-ontvankelijk verklaring van de bodemprocedure en voorlopige voorzieningen, wegens het niet voldoen van het griffierecht (en gebrek aan connexiteit). In volgende (mogelijk reeds aanhangige) procedures van eisers zal hier evenwel nauwkeurig op worden gelet.
16. In de zaak AWB 23/14435 krijgen eisers het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

In de zaak AWB 24/8020
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
In de zaken AWB 23/14435 en AWB 24/8022
De voorzieningenrechter
- verklaart de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 45b van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Op grond van artikel 21 van de Vw.
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
4.Zie artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Onder verwijzing naar artikel 4:84 van de Awb.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.