ECLI:NL:RBDHA:2024:20789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
NL24.3684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing tijdelijke bescherming voor Oekraïense eiseres op basis van Richtlijn tijdelijke bescherming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Oekraïense eiseres tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd vastgesteld dat zij geen verblijfsrecht in Nederland heeft op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De eiseres, geboren in 1997, had op 21 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor tijdelijke bescherming, maar werd op 12 januari 2024 door de minister medegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam. De rechtbank heeft de zaak op 13 augustus 2024 behandeld, waarbij de eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank concludeert dat de eiseres Oekraïne vóór de peildatum van 27 november 2021 heeft verlaten en dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming zoals vastgelegd in de Richtlijn. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming, omdat zij niet is ontheemd door de militaire invasie van Oekraïne, maar eerder om andere redenen. De rechtbank wijst ook het argument van de eiseres af dat de hoorplicht is geschonden, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3684

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [V-nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van verweerder dat zij geen verblijfsrecht in Nederland heeft op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming [1] (de Richtlijn).
1.1.
Met het besluit van 21 oktober 2022 heeft verweerder medegedeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Met het bestreden besluit van 12 januari 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, I.L. Ostapchuk-Maat als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1997 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Op 21 oktober 2022 heeft eiseres kenbaar gemaakt aanspraak te willen maken op de tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn.
4. Verweerder heeft aan eiseres medegedeeld dat zij geen aanspraak kan maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. Eiseres heeft Oekraïne vóór 27 november 2021 verlaten en verbleef voor die datum niet in Nederland. Eiseres is na haar vertrek uit Oekraïne niet meer naar Oekraine teruggekeerd.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiseres ontkent niet dat zij al op 19 mei 2021 uit Oekraïne is vertrokken en daarna niet meer is teruggekeerd. Zij is echter niet geëmigreerd naar Polen, maar verrichte daar tijdelijk werkzaamheden. Toen zij op 26 februari 2022 wilde terugkeren naar Oekraine, was dit niet meer mogelijk vanwege de invasie. Hierdoor is eiseres ontheemd geraakt en voldoet zij aan de ratio van het Uitvoeringsbesluit [2] . Verweerder gaat voorbij aan het doel en nuttig effect van de Richtlijn door vast te houden aan artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV). Gezien de summiere motivering van het primaire besluit, had het op de weg van verweerder gelegen om eiseres te horen. Verweerder heeft de hoorplicht geschonden door eiseres niet te horen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn en overweegt hiertoe als volgt.
6.1.
Op grond van de Richtlijn kan de Raad van de Europese Unie (de Raad) bij een massale toestroom van ontheemden een besluit aannemen, waarin wordt bepaald dat bepaalde categorieën ontheemden in de lidstaten tijdelijke bescherming krijgen op grond van de Richtlijn. Nederland heeft de Richtlijn bij wet van 16 december 2004 in het nationale recht geïmplementeerd. [3] De Raad heeft vervolgens met het Uitvoeringsbesluit bepaald dat onder andere Oekraïense onderdanen die voor 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven en sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie van Oekraïne overeenkomstig de Richtlijn tijdelijke bescherming krijgen. [4] Ook de Europese Commissie heeft zich in de Mededeling over operationele richtsnoeren voor de uitvoering van het Uitvoeringsbesluit uitgelaten over welke groepen in beginsel géén recht hebben op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. [5] Dit betreft onder andere Oekraïense onderdanen die in Oekraïne verbleven en die zich vóór 24 februari 2022 buiten Oekraïne bevonden, bijvoorbeeld vanwege werk, studie, vakantie, et cetera. [6] Nederland heeft het Uitvoeringsbesluit geïmplementeerd in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) en heeft daarbij de bescherming ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit uitgebreid door tijdelijke bescherming toe te kennen aan vreemdelingen met de Oekraïense nationaliteit die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd.
6.2.
Niet in geschil is dat eiseres voor de peildatum van 27 november 2021 uit Oekraïne is vertrokken. Eiseres heeft Oekraïne namelijk in mei 2021 verlaten en heeft tot december 2021 gewoond en gewerkt in Polen. Eiseres heeft vervolgens besloten om vanuit Polen Nederland te bezoeken. In februari 2022 is zij teruggekeerd naar Polen om, zo stelt eiseres, terug te reizen naar Oekraïne. Ze heeft in Polen verbleven tot juni 2022. Dat betekent dat eiseres niet na 26 november 2021 Oekraïne is ontvlucht vanwege de militaire invasie en dat zij dus ook niet daardoor ontheemd is geraakt. Eiseres behoort daarom niet tot de categorieën ontheemden zoals omschreven in de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit. [7] Verder behoort zij ook niet tot de uitgebreide categorie ontheemden zoals beschreven in het VV. [8] De terugkeer naar Polen om terug te reizen naar Oekraïne doet namelijk niet af aan het feit dat eiseres op de peildatum al langdurig buiten Oekraïne verbleef en daarom niet als gevolg van de Russische militaire invasie ontheemd is geraakt. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiseres in Polen slechts tijdelijke werkzaamheden verrichte. Deze groep heeft in beginsel géén recht op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn.
6.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder door vast te houden aan artikel 3.9a van het VV voorbij gaat aan het doel en nuttig effect van de Richtlijn. Verweerder heeft in artikel 3.9a van het VV de peildatum al verruimd ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit. Inherent aan het stellen van voorwaarden om onder het bereik van de Regeling tijdelijke bescherming te vallen, is dat er gevallen zijn die buiten het bereik ervan zullen vallen. Dit geldt niet alleen voor eiseres, maar ook voor andere Oekraïners die al vóór de peildatum uit Oekraïne zijn vertrokken. Het doel en nuttig effect van de Richtlijn tijdelijke bescherming worden hiermee niet in gevaar gebracht. Zoals eerder overwogen, is eiseres namelijk geen ontheemde als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit, omdat zij niet is vertrokken door de militaire invasie, maar al eerder om een andere reden. De poging van eiseres om terug te keren naar Oekraïne doet hier niet aan af. Verweerder heeft hierbij terecht overwogen dat de beschermingsbehoefte van eiseres kan worden beoordeeld in de reguliere asielprocedure. Ter zitting is gebleken dat eiseres ondertussen een asielaanvraag heeft ingediend.
Hoorplicht
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De hoogste bestuursrechter heeft eerder geoordeeld dat het horen in bezwaar een belangrijk onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er van tevoren redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat dat was vreemdeling in zijn bezwaar aanvoert niet hoeft te leiden tot een ander besluit. [9] De rechtbank oordeelt dat verweerder mocht vinden dat van die twijfel geen sprake was. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de bezwaarfase verschillende stukken heeft ingediend en heeft gereageerd op aanvullende vragen van verweerder. Maar er is niet gebleken dat het beeld dat verweerder had bij het nemen van het bestreden besluit niet compleet of onjuist was, waardoor verweerder eiseres had moeten horen voordat hij zijn besluit zou nemen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001, betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit 2022/382 van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022.
3.Wet van 16 december 2004 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ter implementatie van de richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L212), Staatsblad, 28 december 2004, 691.
4.Artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit.
5.Mededeling van de Commissie over operationele richtsnoeren voor de uitvoering van
6.Pagina 5 en 6 van de Mededeling van de Commissie.
7.Artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
8.Artikel 3.9a van het VV.
9.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.