ECLI:NL:RBDHA:2024:20792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
AWB 24/1823 en AWB 24/1842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming voor Oekraïense vluchtelingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser, een Oekraïense nationaliteit, had verzocht om tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming, maar werd afgewezen omdat hij Oekraïne vóór de peildatum van 27 november 2021 had verlaten. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming, aangezien hij niet kan aantonen dat hij vóór de peildatum feitelijk in Nederland verbleef. Eiser had wel een overtreding begaan in Nederland, maar dit was onvoldoende bewijs voor zijn verblijf. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen connexiteit meer is na de uitspraak in het beroep. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/1823 en AWB 24/1842
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 12 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.L. Hofdijk),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Bohemen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van verweerder dat hij geen verblijfsrecht in Nederland heeft op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming [1] (de Richtlijn) en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Met het besluit van 21 augustus 2022 heeft verweerder medegedeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Met het bestreden besluit van 11 januari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.4.
De rechter heeft het onderzoek gesloten en meteen uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Op 12 augustus 2022 heeft eiser kenbaar gemaakt aanspraak te willen maken op de tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn.
3. Verweerder heeft aan eiser medegedeeld dat hij geen aanspraak kan maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. Eiser heeft Oekraïne vóór 27 november 2021 verlaten. Verder heeft eiser niet gesteld onder de andere doelgroepen te vallen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat hij aantoonbaar onder een van de doelgroepen valt die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming. Hij verbleef vóór 27 november 2021 namelijk al in Nederland. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat eiser op 31 juli 2021 in Rijswijk een overtreding heeft begaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn en overweegt hiertoe als volgt.
6. Niet in geschil is dat eiser al voor de peildatum van 27 november 2021 uit Oekraïne is vertrokken. Dat betekent dat eiser Oekraïne niet is ontvlucht vanwege de militaire invasie en dat hij dus ook niet daardoor ontheemd is geraakt. Eiser behoort daarom niet tot de categorieën ontheemden zoals omschreven in de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit. [2]
7. Verder behoort eiser ook niet tot de uitgebreide categorie ontheemden zoals beschreven in het Voorschrift Vreemdelingen 2000. [3] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode vóór 27 november 2021 feitelijk al in Nederland verbleef. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie kan de rechtbank alleen opmaken dat eiser kennelijk op 31 juli 2021 in Rijswijk in een auto heeft gereden en een overtreding heeft begaan. Dit is onvoldoende om te kunnen concluderen dat eiser toen al feitelijk in Nederland verbleef. Op basis van deze overtreding kan immers niet worden uitgesloten dat eiser enkel door Nederland is gereisd per auto. Eiser heeft geen nadere onderbouwing gegeven of nadere stukken ingebracht die dit anders maken. Het eerst ter zitting gedane aanbod door eiser om een verklaring van zijn werkgever op te vragen waaruit zou blijken dat de werkgever destijds de boete heeft betaald, acht de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel. Eiser heeft namelijk aangegeven verder geen inzicht te willen verschaffen in zijn (periode van) werkzaamheden in Nederland uit angst voor een eventueel bestraffend optreden van de Nederlandse autoriteiten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het aanbod van eiser niet zal leiden tot inzicht in de periode die eiser vóór 27 november 2021 in Nederland zou hebben verbleven. Het verzoek om aanhouding om eiser in de gelegenheid te stellen een verklaring van zijn werkgever over leggen wordt daarom afgewezen.
7.1.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat eiser een nieuwe aanvraag kan indienen om te beoordelen of hij aanspraak kan maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. In een nieuwe aanvraag kan eiser dus aanvullende informatie verschaffen om alsnog aan te tonen dat hij vóór 27 november 2021 feitelijk al in Nederland verbleef.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [4] .
10. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2024.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001, betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (de Richtlijn).
2.Artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
4.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.