In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren op [geboortedatum], heeft op 13 februari 2022 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister op 21 maart 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2024 behandeld, maar het onderzoek werd geschorst vanwege de afwezigheid van een tolk. Na voortzetting van het onderzoek op 21 oktober 2024, heeft de rechtbank de zaak gesloten na het horen van de gemachtigden van eiser en de minister.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser, die stelt dat hij vanwege zijn homoseksualiteit in Gambia gevaar loopt. De minister heeft echter de seksuele gerichtheid van eiser als ongeloofwaardig beoordeeld, omdat eiser summier heeft verklaard over zijn gevoelens en relaties. De rechtbank volgt de minister in zijn oordeel dat de verklaringen van eiser inconsistent zijn en niet voldoende bewijs leveren voor zijn seksuele geaardheid. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser de bescherming van de autoriteiten kan inroepen indien hij problemen ondervindt vanwege zijn afvalligheid van de Islam, aangezien religieuze vrijheid in Gambia is gewaarborgd.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en openbaar gemaakt op 12 december 2024.