ECLI:NL:RBDHA:2024:20896
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een vreemdeling in detentiecentrum en de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiseres, die in detentiecentrum [plaatsnaam] is geplaatst. De Minister van Asiel en Migratie, verweerder, had op 30 oktober 2024 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, die ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek op 3 december 2024 gesloten na indiening van de gronden van het beroep door de gemachtigde van eiseres op 25 november 2024 en de reactie van verweerder op 26 november 2024.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 15 november 2024. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiseres aanvoert dat het detentiecentrum in [plaatsnaam] niet geschikt is voor de tenuitvoerlegging van de maatregel, omdat eiseres niet tot de juiste doelgroepen behoort. De rechtbank oordeelt echter dat de eerdere beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel nog steeds van toepassing is, en dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die tot een ander oordeel leiden. De rechtbank concludeert dat de vrijheidsontnemende maatregel niet onrechtmatig is, ook niet na de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.