In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om heroverweging van het besluit op zijn eerste asielaanvraag beoordeeld. Eiser had eerder op 25 januari 2016 een asielaanvraag ingediend, die door de minister op 14 mei 2016 als ongegrond was afgewezen. Op 25 april 2023 diende eiser een nieuwe aanvraag in, vergezeld van een IMMO-rapport van 17 januari 2021, en vroeg de minister om heroverweging van de eerdere afwijzing. De minister weigerde dit verzoek, stellende dat het IMMO-rapport geen nieuw feit of veranderde omstandigheid was, omdat eiser dit rapport eerder had kunnen indienen.
De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat eiser het IMMO-rapport eerder had kunnen en moeten indienen. De rechtbank concludeert dat er tijdens de eerste asielprocedure geen aanwijzingen waren voor complexe problematiek die een IMMO-onderzoek rechtvaardigden. Bovendien was het feitelijk onmogelijk om het IMMO-rapport in te dienen tijdens de AA-procedure, gezien de beperkte tijd tussen het voornemen en het besluit. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en stelt de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning asiel vast op 25 januari 2016, omdat eiser bij zijn eerste aanvraag voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning.
De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00. Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 november 2024.