ECLI:NL:RBDHA:2024:20914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
NL24.7189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag reguliere verblijfsvergunning op basis van hardheidsclausule en mvv-vereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 4 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning beoordeeld. Eiser had op 8 augustus 2022 een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven als familie-of gezinslid bij een referent. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 14 maart 2023 afgewezen. Na een bezwaarprocedure bleef de afwijzing in stand, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 7 november 2024 waren de gemachtigden van beide partijen aanwezig, maar eiser en de referent verschenen niet.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had verschillende beroepsgronden ingediend, waaronder een beroep op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en de hardheidsclausule. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat voor toepassing van de hardheidsclausule bijzondere omstandigheden vereist zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij aan deze voorwaarden voldoet, en de rechtbank wijst erop dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de afwijzing van de aanvraag noodzakelijk is. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoet aan het mvv-vereiste en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.

De rechtbank wijst erop dat de beroepsgrond van eiser dat de hardheidsclausule in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel niet slaagt. De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het stellen van bijzondere omstandigheden als voorwaarde voor de hardheidsclausule niet in strijd is met het recht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag. Eiser heeft op 8 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning ‘verblijf als familie-of gezinslid bij [naam] ’.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 14 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser en referent zijn niet bij de behandeling ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om aan een eiser een reguliere verblijfsvergunning te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Omvang van het geding
3. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser tijdens de behandeling ter zitting de beroepsgrond of eiser op grond van artikel 8 van het EVRM kan worden vrijgesteld van het mvv [2] -vereiste, heeft ingetrokken. De beroepsgrond dat de minister ten onrechte niet heeft beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor gezinshereniging op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, is ter zitting ook ingetrokken. Omdat de beroepsgronden zijn komen te vervallen, zal de rechtbank hier in de uitspraak niet inhoudelijk op ingaan.
3.1.
Daarmee resteert eisers beroepsgrond dat het in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de minister verlangt dat sprake is van bijzondere omstandigheden voor het toepassen van de hardheidsclausule uit paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De rechtbank gaat hieronder op deze beroepsgrond in.
Is de hardheidsclausule in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en artikel 4:84 van de Awb?
4. Eiser betoogt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. De minister heeft het verblijfsrecht in Nederland geweigerd omdat niet is voldaan aan het mvv-vereiste, maar heeft niet voldoende gemotiveerd waarom deze weigering noodzakelijk is en het besluit een geschikt, noodzakelijk en evenwichtig middel is voor het behalen van de bij het besluit gediende doelen. Eiser voldoet namelijk wel aan de andere voorwaarden voor het verlenen van de gevraagde vergunning. Ter zitting vult eiser aan dat het in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel dat de minister voor toepassing van de hardheidsclausule bijzondere omstandigheden verwacht.
Eiser verwijst naar het arrest G.S. e.a. tegen Nederland van het Hof van Justitie (HvJ) van 12 december 2019. [3]
Toetsingskader
4.1.
In artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) staat dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. In het derde lid is opgenomen dat de minister het eerste lid buiten toepassing kan laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
De minister heeft deze bevoegdheid nader ingevuld in paragraaf B1/4.1. van de Vc 2000. Daarin staat onder meer: “Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).” Verder is opgenomen dat de hardheidsclausule in ieder geval wordt toegepast als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie-of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste en er sprake is van bijzondere omstandigheden als genoemd in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000. Verder is opgenomen dat de hardheidsclausule niet wordt toegepast als de vreemdeling enkel stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste. De hardheidsclausule wordt evenmin toegepast als het beroep op de hardheidsclausule niet is gemotiveerd of met relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
4.2.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de door de minister gestelde eis dat voor toepassing van de hardheidsclausule nodig is dat niet alleen wordt voldaan aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning afgezien van het mvv-vereiste, maar dat daarnaast ook sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden, in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel of met artikel 4:84 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. De minister stelt zich namelijk terecht op het standpunt dat wanneer bij toepassing van de hardheidsclausule geen bijzondere omstandigheden worden verwacht om af te wijken van het mvv-vereiste, dit afbreuk doet aan de wettelijke verplichting van een mvv die in beginsel geldt. Het stellen van bijzondere omstandigheden als aanvullende voorwaarde voor toepassing van de hardheidsclausule is om die reden niet in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
De minister stelt zich verder ook terecht op het standpunt dat eiser persoonlijk niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de hardheidsclausule omdat hij alleen stelt dat hij aan alle voorwaarden voor verblijf bij familie-of gezinslid voldoet, behalve het mvv-vereiste. In de zaak van eiser is verder geen sprake van bijzondere omstandigheden, dit is ter zitting ook niet door de gemachtigde van eiser weersproken. Er is niet gebleken dat het voor eiser onevenredig hard en belastend is om terug te reizen naar Mexico en daar te wachten tot aan hem een mvv wordt verleend zodat hij Nederland (weer) in kan reizen. Ook eisers asielmotief, verklaringen over het opgebouwde familie-en privéleven (met referent) in Nederland en de arbeidsverplichtingen van referent, maken niet dat het voor de minister onevenredig hard is om aan het mvv-vereiste vast te houden. Eisers asielmotieven zijn immers in de asielprocedure beoordeeld en zijn asielaanvraag is bij besluit van 12 mei 2022 afgewezen. Het daartegen ingediende beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht met de uitspraak van 7 maart 2023 ongegrond verklaard. [4]
Ook betreft artikel 8 van het EVRM een zelfstandige vrijstellingsgrond voor het mvv-vereiste. De minister heeft in deze procedure ook aan artikel 8 van het EVRM getoetst en zoals onder 3 uiteen is gezet heeft eiser de daartegen ingediende beroepsgrond ter zitting ingetrokken. Er is dan ook niet voldaan aan de bijzondere extra voorwaarden die aan de toepassing van de hardheidsclausule worden gesteld.
Eisers beroep op het arrest G.S. e.a. tegen Nederland slaagt evenmin omdat de rechtbank concludeert dat minister voldoende heeft gemotiveerd waarom het weigeren van het verblijfsrecht aan eiser noodzakelijk is, namelijk omdat hij niet voldoet aan het mvv-vereiste en niet in aanmerking komt voor vrijstelling op grond van de hardheidsclausule.
4.3.
Evenmin is gebleken dat de hardheidsclausule strijd oplevert met artikel 4:84 van de Awb en dat de minister had moeten afwijken van het geldende beleid. De rechtbank is van oordeel dat eiser in de eerste plaats niet nader heeft geconcretiseerd of onderbouwd waaruit dit volgt. Uit de wettekst van artikel 4:84 van de Awb volgt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De minister stelt zich ter zitting terecht op het standpunt dat het mvv-vereiste een wettelijk vereiste betreft waar op grond van de hardheidsclausule van kan worden afgeweken, er moet dan sprake zijn van bijzondere omstandigheden. Uit de beoordeling die hiervoor onder 4.2. is opgenomen, volgt dat in dit geval geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat toepassing van dit beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.HvJ EU van 12 december 2019, ECLI:EU:C:2019:1072, G.S. e.a. tegen Nederland.
4.Rb. Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 7 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11282.