In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Ceylan, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Breda, had echter besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag.
De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 november 2024 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. Tijdens de zitting is ook de zaak NL24.41497 behandeld, die samenhangt met deze procedure.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL24.41497), een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.