In deze zaak hebben eisers op 5 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 5 september 2024 hebben zij de minister van Asiel en Migratie in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag. Vervolgens hebben zij op 24 september 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft op 4 december 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Daarnaast is in artikel 6:12 van de Awb bepaald dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra een bestuursorgaan in gebreke is. De rechtbank heeft ook verwezen naar de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. In dit geval is de beslistermijn opgeschort tot in ieder geval 4 maart 2026, omdat eisers onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne vallen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ingebrekestelling van eisers op 5 september 2024 prematuur was, omdat de wettelijke beslistermijn op dat moment nog niet was aangevangen. Hierdoor was de ingebrekestelling niet geldig en kon er geen beroep wegens niet tijdig beslissen worden ingediend. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.