ECLI:NL:RBDHA:2024:20994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.27186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging voor voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, gaat het om een beroep dat eiseres heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiseres stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 27 november 2023 voor een machtiging voor voorlopig verblijf. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelt dat eiseres eerst een ingebrekestelling moet indienen bij de minister voordat zij beroep kan aantekenen. Eiseres heeft dit gedaan, maar de minister heeft geen besluit genomen, waardoor het beroep ontvankelijk en gegrond is verklaard. De rechtbank legt de minister een beslistermijn op van 90 dagen, te beginnen op het moment dat de minister de aanvraag in behandeling neemt. De minister heeft aangegeven de aanvraag in mei 2025 te behandelen, wat betekent dat er vóór 30 juli 2025 een beslissing moet zijn genomen. Indien de minister niet tijdig beslist, is hij een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast wordt een bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- vastgesteld, omdat de minister niet binnen twee weken na de ingebrekestelling heeft beslist. De rechtbank veroordeelt de minister ook tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 437,50, en het griffierecht van € 187,-. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27186

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 27 november 2023 voor het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Voordat eiseres een beroep kan indienen tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag, moet eiseres schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat er binnen twee weken alsnog moet worden beslist (de ingebrekestelling). [2] Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan eiseres beroep indienen.
3. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [3] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. Eiseres heeft daarna aan de minister laten weten dat zij alsnog binnen twee weken moet beslissen. De zogenoemde ingebrekestelling. Hierop heeft de minister geen besluit genomen, waarna eiseres een beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingediend. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft in de uitspraak van 16 augustus 2024 [4] geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘first in first out’ (fifo)-principe van de minister. Dit betekent dat de rechtbank in beginsel een termijn van 90 dagen oplegt, die begint op het moment dat de minister de zaak van eiseres in behandeling neemt. De minister heeft in haar verweerschrift aangegeven de aanvraag van eiseres in mei 2025 in behandeling te nemen. Dit betekent dat de minister vóór 30 juli 2025 een beslissing op de aanvraag van eiseres bekend dient te maken.
Legt de rechtbank de minister een (nieuwe) rechterlijke dwangsom op?
5. Eiseres heeft gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet vóór 30 juli 2025 een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden.
Is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd?
6. Eiseres heeft gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als de minister niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit neemt, moet de minister een bestuurlijke dwangsom aan eiseres betalen. Omdat vanaf dat moment meer dan 42 dagen zijn verstreken, stelt de rechtbank de dwangsom vast op € 1.442,-. [5] Dat is het maximale bedrag.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister voor
30 juli 2025 een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet dan is aan eiseres een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook de maximale bestuurlijke dwangsom aan eiseres betalen.
8. De minister moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 437,50. [6] De minister moet ook het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om vóór 30 juli 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eiseres verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
5.Artikel 4:17 van de Awb.
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde/advocaat verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5.