ECLI:NL:RBDHA:2024:20997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.36160 en NL24.36161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Palestijnse kinderen met slechthorendheid in Jordanië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers, een gezin van Palestijnse afkomst, tegen de afwijzing van hun asielaanvraag. Eisers, bestaande uit een vader, een moeder en hun vier minderjarige kinderen, hebben op 8 september 2024 een herhaalde asielaanvraag ingediend, nadat hun eerdere aanvragen waren afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de aanvragen van de kinderen, [naam kind 3] en [naam kind 4], niet als opvolgende aanvragen hadden moeten worden behandeld, omdat hun slechthorendheid een specifiek en individueel asielmotief vormt dat niet eerder is beoordeeld. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die de aanvragen van de kinderen als niet-ontvankelijk had verklaard, en draagt de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. De eisers krijgen een proceskostenvergoeding van € 2.625,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.36160 (beroep) en NL24.36161 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [# 1] , en,
[eiseres] ,eiseres
V-nummer: [# 2] ,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam kind 1] , [naam kind 2] ,
[naam kind 3]en
[naam kind 4],
V-nummers: [# 3] , [# 4] , [# 5] en [# 6] ,
hierna samen: eisers
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. Aly).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvraag. Eisers hebben op 8 september 2024 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvragen met het bestreden besluit van 17 september 2024 niet-ontvankelijk verklaard.
1.1
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
1.2
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn 6 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers, de gemachtigde van eisers, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat voorafging
3. Eisers hebben allen de Jordaanse nationaliteit en zijn allen van Palestijnse afkomst. Eiser en eiseres hebben op 23 maart 2018 voor de eerste keer in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen op 17 februari 2020. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem heeft het beroep op 22 september 2020 ongegrond verklaard. [1] De uitspraak van de rechtbank is in hoger beroep bevestigd. [2]
3.1
Het gezin is op 6 september 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld met als doel om hen op 11 september 2024 uit te zetten. Eisers hebben op 8 september 2024 een herhaalde asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft eiser en eiseres op 9 september 2024 gehoord en op dezelfde dag een besluit op grond van artikel 3.1 van het Vreemdelingbesluit 2000 (Vb) genomen, waarbij is bepaald dat de familie hun asielprocedure niet in Nederland mogen afwachten. Op 10 september 2024 is de geplande vlucht geannuleerd en op 11 september 2024 is het besluit op grond van artikel 3.1 van het Vb ingetrokken.
Het bestreden besluit
4. Verweerder wijst de herhaalde asielaanvraag af als niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat eisers niets nieuws hebben aangevoerd dat relevant is voor de beoordeling van hun asielaanvraag.
4.1
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag kopieën van een strafrechtelijk vonnis en een brief van de Jordaanse inlichtingendienst overgelegd. Verweerder meent dat deze documenten niet relevant zijn voor de huidige aanvraag, omdat deze documenten voortborduren op het asielrelaas dat in de vorige procedure ongeloofwaardig is geacht. Het vonnis is, zo geeft eiser toe, valselijk opgesteld. De brief van de Jordaanse inlichtingendienst is een kopie en kan daarom niet op echtheid worden gecontroleerd. Verweerder meent dat het onwaarschijnlijk is dat de Jordaanse inlichtingendiensten vlak voor eisers uitzetting een brief opstellen. Bovendien bevat het briefhoofd spelfouten. Verweerder hoeft op grond van Werkinstructie 2023/7 niet te wachten tot eiser met het ‘originele’ document komt.
4.2
De aanvragen van de kinderen [naam kind 3] en [naam kind 4] zijn door verweerder meegenomen in de besluitvorming op de aanvraag van eiseres. De aanvragen van [naam kind 3] en [naam kind 4] zijn door verweerder niet aangemerkt als ‘eerste asielaanvraag’. De rechtbank heeft in de vorige procedure de discriminatie die eisers als Palestijnen in Jordanië hebben ervaren, niet zwaarwegend geacht. De discriminatie van [naam kind 3] en [naam kind 4] vanwege hun slechthorendheid in Jordanië zouden ondervinden, borduurt volgens verweerder voort op de vorige asielprocedure en is geen nieuw of relevant asielmotief. [naam kind 4] heeft volgens verweerder geen grond aangevoerd die bij uitstek op haar eigen persoon betrekking heeft. Verder staat [naam kind 3] ’s vader niet genoemd op zijn geboorteakte. Eisers hebben aangegeven dat dit voor hen niet hoeft. Dit levert volgens verweerder dan ook geen nieuw asielmotief op. Uit het vertrekdossier blijkt dat de Jordaanse autoriteiten voor alle gezinsleden een laissez-passer hebben afgegeven. Eisers hebben bovendien verklaard dat zij als gezin terug kunnen naar Jordanië, maar dat zij niet zijn vertrokken omdat ze wachten en hopen op een kinderpardon. Verder heeft verweerder niet getoetst aan artikel 64 van de Vw omdat hij dit niet hoeft te doen bij een herhaalde aanvraag.
4.3
Eisers behalve [naam kind 4] hebben een terugkeerbesluit dat dateert van 17 februari 2020. [naam kind 4] heeft op 9 januari 2024 een terugkeerbesluit gekregen. Eiser en eiseres hebben een inreisverbod gekregen voor de duur van twee jaar.
Heeft verweerder het besluit ten aanzien van de gestelde vrees van eiser deugdelijk gemotiveerd?
5. Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van zijn gestelde vrees ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het document van de Jordaanse inlichtingendienst. Volgens hem mag verweerder een kopie niet zomaar terzijde mag schuiven. Eiser verwijst daarbij naar arrest A.M.A. t. Nederland [3] en naar het arrest L.H. [4]
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom de door eiser overgelegde brief die afkomstig zou zijn van de Jordaanse inlichtingendiensten niet relevant is voor zijn aanvraag. De rechtbank constateert in navolging van verweerder dat eiser een kopie overgelegd die niet door verweerder op echtheid kan worden onderzocht. Het gestelde document borduurt daarnaast voort op een asielmotief dat al vier jaren ongeloofwaardig wordt geacht. Verweerder heeft kunnen opmerken dat eiser in die tijd heeft stilgezeten en geen stappen heeft ondernomen om zijn asielmotief alsnog te onderbouwen. Verweerder heeft opmerkelijk kunnen achten dat het document pas daags voor het geplande vertrek is verkregen en dat het op zijn minst opmerkelijk is dat eiser de inhoud van het document niet kende toen hij het inbracht. De rechtbank volgt verweerder ook in zijn standpunt dat eiser niet goed uit heeft kunnen leggen hoe hij aan het document is gekomen en dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de Jordaanse inlichtingendienst een paar dagen voor vertrek van een brief opstelt. Daarbij bevat de brief in het briefhoofd een spel- en stijlfout, waardoor daarom al aan de echtheid van het document mag worden getwijfeld. Van het nationaal nummer dat in een brief staat vermeld heeft verweerder kunnen vinden dat het niets zegt over de waarde van een dergelijke brief. Verweerder merkt terecht op dat een ieder een brief kan opstellen en daarin kloppende gegevens kan vermelden. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de aanvraag voor [naam kind 3] en [naam kind 4] als eerste aanvraag moeten aanmerken?
6. Eisers voeren aan dat [naam kind 4] is geboren na de asielprocedure van haar ouders, waardoor haar slechthorendheid ten onrechte niet is betrokken in de asielaanvraag van haar ouders. Eisers verwijzen naar het arrest K. en L. [5] , waaruit volgt dat de belangen van het kind
in een concreet en individueel geval moeten worden vastgesteld en vervolgens moeten worden meegenomen in de verdere beoordeling. Eisers verwijzen ook naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 november 2023 [6] , op basis waarvan de aanvraag van [naam kind 4] niet niet-ontvankelijk had kunnen worden verklaard.
6.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de asielaanvragen van het gehele gezin als opvolgende asielaanvragen zijn behandeld. Dit omdat de aanvragen van de kinderen onlosmakelijk zijn verbonden met de asielaanvragen van hun ouders. De ouders hebben eerder een asielprocedure doorlopen en de aanvraag voor [naam kind 3] is daar na zijn geboorte aan toegevoegd. [naam kind 3] en [naam kind 4] hebben geen relevante individuele gronden naar voren hebben gebracht die niet eerder zijn ondervangen door de eerdere asielaanvraag van hun ouders. De door [naam kind 4] en [naam kind 3] gestelde discriminatie vanwege hun slechthorendheid borduurt volgens verweerder voort op de gestelde discriminatie die in de vorige procedure niet zwaarwegend is bevonden.
6.2
De rechtbank overweegt het volgende. In de uitspraken van de Afdeling van 24 juni 2003 [7] en 16 oktober 2006 [8] is overwogen dat een op eigen naam ingediende aanvraag van een kind, dat ten tijde van de indiening van de eerste aanvraag is vertegenwoordigd door een familielid, geen herhaalde aanvraag is in de zin van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb), indien het kind bij die gelegenheid voor het eerst een grond naar voren heeft kunnen brengen, die bij uitstek op de eigen persoon betrekking heeft en voorts zodanig specifiek is en op zichzelf staat, dat die niet begrepen is in hetgeen familielid bij de eerste aanvraag naar voren heeft gebracht.
6.3
De rechtbank constateert dat [naam kind 3] ten tijde van de vorige aanvraag door zijn ouders werd vertegenwoordigd en dat zijn slechthorendheid in die procedure niet is betrokken. De rechtbank overweegt dat verweerder zich niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de discriminatie vanwege eisers Palestijnse afkomst, dezelfde discriminatie is die [naam kind 3] en [naam kind 4] bij terugkeer naar Jordanië stellen te vrezen vanwege hun slechthorendheid. De rechtbank overweegt dat de slechthorendheid van [naam kind 3] en [naam kind 4] op henzelf betrekking heeft en zodanig specifiek zijn en op zichzelf staan, dat deze omstandigheid niet is begrepen in hetgeen dat door hun ouders bij de eerste aanvraag naar voren heeft gebracht. Reeds hierom had verweerder de aanvraag niet als opvolgende aanvraag van [naam kind 3] en [naam kind 4] kunnen behandelen en had deze aanvraag als eerste aanvraag moeten worden behandeld.
6.4
De beroepsgrond slaagt. Verweerder dient nog te beoordelen of [naam kind 3] en [naam kind 4] door hun slechthorendheid discriminatie zullen ondervinden waardoor zij dusdanig in hun bestaansmogelijkheden worden beperkt dat het voor hen onmogelijk is om in Jordanië op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren.
Conclusie en gevolgen
7. Verweerder heeft de aanvraag ten aanzien van [naam kind 4] en [naam kind 3] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
8. Nu de rechtbank deze beslissing neemt in het beroep, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
9. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroep- en verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 september 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL20.4647 en NL20.6120.
2.202005273/1/V2.
3.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 25 oktober 2023, ECLI:CE:ECHR:2023:1024JUD002304819.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Het Hof) van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
5.Arrest van het Hof van 11 juni 2024.
6.ECLI:NLRVS:2023:3967.
7.Zaaknummer 200301315/1.
8.Zaaknummer 200607019/1.