ECLI:NL:RBDHA:2024:21007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL22.15653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing ingangsdatum verblijfsvergunning van Afghaanse asielzoeker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van een Afghaanse asielzoeker beoordeeld, die verzoekt om aanpassing van de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank heeft op 1 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De eiser, geboren in 1999, heeft een verblijfsvergunning die geldig is van 15 december 2021 tot 15 december 2026. De rechtbank concludeert dat de verweerder de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op de juiste wijze heeft vastgesteld. De eiser had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat zijn identiteit en problemen met de Taliban ongeloofwaardig werden geacht. De herhaalde asielaanvraag, ingediend op 15 december 2021, werd wel ingewilligd, maar de rechtbank oordeelt dat de ingangsdatum gelijk blijft aan de datum van deze aanvraag.

De rechtbank legt uit dat de identiteit van de eiser ongeloofwaardig is bevonden, zowel bij de herhaalde asielaanvraag als bij de bestuurlijke heroverweging. De rechtbank wijst erop dat de afvalligheid van de eiser pas in de herhaalde aanvraag naar voren is gekomen en dat dit niet als nieuw relevant element kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de verweerder de ingangsdatum van de verblijfsvergunning terecht op 15 december 2021 heeft vastgesteld en dat het beroep ongegrond is. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. E. Broekhof, rechter, in aanwezigheid van mr. J.W. Robijn, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15653

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke)
en
de minister van Asiel en Migratie(voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), verweerder
(gemachtigde: mr. Hoogendoorn-Matthijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1999. Eiser heeft een verblijfsvergunning die geldig is van 15 december 2021 tot 15 december 2026.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser op de juiste wijze heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
4. Eiser heeft op 18 december 2015 voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 16 november 2017 afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder vond de identiteit van eiser en zijn problemen met de Taliban ongeloofwaardig. Deze rechtbank, zittingsplaats -’s-Hertogenbosch [1] heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De Afdeling van Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 23 maart 2018 [2] de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
4.1.
Op 15 december 2021 heeft eiser een herhaalde asielaanvraag gedaan. In een begeleidende brief heeft eiser een verzoek tot heroverweging gedaan van het besluit van 16 november 2017. De herhaalde aanvraag is door verweerder op 5 augustus 2022 ingewilligd, waarbij eiser een verblijfsvergunning kreeg die geldig is van 15 december 2021 tot 15 december 2026. Een beoordeling van het verzoek om herziening is ten onrechte achterwege gebleven. Op 17 maart 2023 heeft verweerder het verzoek tot herziening met een aanvullend besluit afgewezen.
Het bestreden besluit
5. In het aanvullend besluit handhaaft verweerder het standpunt dat de identiteit van eiser en de problemen met de Taliban ongeloofwaardig zijn, zowel wat betreft de herhaalde asielaanvraag als de bestuurlijke heroverweging. De herhaalde asielaanvraag is ingewilligd omdat verweerder het nieuwe asielmotief van eiser, zijn afvalligheid, geloofwaardig acht. Dit asielmotief is niet tijdens de eerste asielaanvraag naar voren gebracht, waardoor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning gelijk blijft aan de datum van de herhaalde asielaanvraag van eiser.
Heeft verweerder de identiteit van eiser ongeloofwaardig kunnen achten bij de bestuurlijke heroverweging?
6. Eiser voert aan dat verweerder de dreigbrieven van de Taliban verder had moeten onderzoeken en meer waarde had moeten hechten aan het verificatieonderzoek dat eiser heeft laten uitvoeren. Op basis hiervan zou verweerder de identiteit en de problemen van eiser met de Taliban geloofwaardig moeten achten zodat zijn verblijfsvergunning ingaat op de datum van zijn eerste asielaanvraag.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser had moet aantonen dat de later aangebrachte pasfoto op de tazkera bevoegd is aangebracht. Verweerder heeft hierbij kunnen verwijzen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats ’s-Hertogenbosch (NL17.13171). Hierin staat opgenomen dat uit de bevestiging dat de tazkera is geregistreerd in de registerboeken, nog niet blijkt dat dit document ook aan eiser toebehoort. Er dient een verklaring te zijn voor de naderhand aangebrachte foto op het document. Betrokkene heeft nagelaten om hiervoor een verklaring te geven. Hoewel persoonsgegevens, foto’s en vingerafdrukken in het archief mogelijk staan opgenomen, is het niet duidelijk geworden of de NSIA [3] ook in het geval van eiser de foto heeft gecontroleerd bij de verificatie. Hoe een dergelijke verificatie plaatsvindt heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de identiteit van eiser ongeloofwaardig kunnen achten bij de herhaalde asielaanvraag?
7. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat zijn identiteit niet geloofwaardig is. Verweerder had meer waarde moeten toekennen aan de documenten die eiser bij zijn herhaalde asielaanvraag heeft overgelegd. Het gaat om de volgende documenten: schoolpas, een kopie van een bevestiging van zijn identiteit vanuit de lokale overheid en een kopie van zijn nieuwe tazkera (duplicaat) die op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Afghanistan ligt. Eiser meent dat aan de schoolpas wel degelijk waarde kan worden gehecht. Dat het documentnummer wat genoemd wordt op de schoolpas hetzelfde is als op de tazkera, miskent dat dit niet automatisch betekent dat de schoolpas op dat document is gebaseerd. Het is onterecht tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de aanvraag van de nieuwe tazkera omdat hij hier niet mee geconfronteerd is tijdens zijn gehoren. Dit is in strijd met artikel 16 van de Procedurerichtlijn [4] en Werkinstructie 2021/13. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden tijdens de gehoren met eisers stress en PTSS. De eerste verklaring van eiser over het aanvragen van de nieuwe tazkera komt overeen met informatie hierover van Vluchtelingenwerk Nederland. Aan de kopie van de tazkera en aan de kopie van de lokale overheid heeft verweerder onvoldoende waarde toegekend. Gelet op het arrest L.H. tegen Nederland van het Hof van Justitie van de Europese Unie [5] , mag verweerder geen onderscheid maken bij de beoordeling van documenten afhankelijk van het moment waarop deze zijn overgelegd.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de identiteit van eiser ongeloofwaardig is bij de herhaalde asielaanvraag. De niet echt bevonden tazkera is het onderliggende document van de nieuw overgelegde documenten. Dit maakt dat alle nieuw overgelegde documenten frauduleus zijn verkregen en derhalve niet als echt kunnen worden beoordeeld. Gelet hierop heeft verweerder daarom geen waarde hoeven hechten aan de schoolpas, de kopie duplicaat tazkera en de kopie verklaring lokale overheid. De beroepsgronden die zien op de verklaringen van eiser ten aanzien van deze documenten behoeven dan ook geen bespreking.
7.2.
Omdat verweerder de identiteit van eiser ongeloofwaardig heeft kunnen achten, staat ook niet vast dat de dreigbrieven van de Taliban op eiser zien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder eisers afvalligheid als een nieuw relevant element kunnen aanmerken bij de herhaalde asielaanvraag?
8. Eiser voert aan dat hij al vanaf mei of juni 2018 afvallige is en dat hij dit ook al eerder aan zijn ouders heeft verteld. Hiermee voldeed eiser al eerder aan alle voorwaarden van een verblijfsvergunning dan 15 december 2021. Het is geen nieuw relevant element. De ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning dient dan ook mei of juni 2018 te zijn.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers afvalligheid een nieuw relevant element is en dat zijn afvalligheid niet speelde bij de eerste asielaanvraag. Eiser is pas ná de procedure bij de Afdeling (zie overweging 4 hiervoor) gaan twijfelen aan zijn geloof. Dit blijkt niet alleen uit zijn opvolgende aanvraag [6] waarin staat ‘Dit was tijdens de eerste procedure nog niet aan de orde’, maar heeft eiser ook desgevraagd bevestigd op zitting. Aangezien eisers afvalligheid nog geen rol speelde bij zijn eerste asielaanvraag, kwam eiser pas in aanmerking voor bescherming vanaf de aanvraag van de herhaalde asielaanvraag. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Verweerder heeft de ingangsdatum van eiser terecht op 15 december 2021 vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Broekhof, rechter, in aanwezigheid van mr. J.W. Robijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant, NL17.13171, 15 februari 2018.
2.www.raadvanstate.nl201801 568/1/V2. 23 maart 2018.
3.National Statistics and Information Authority van Afghanistan.
4.Richtlijn 2013/32/EU.
5.ECLI:EU:C:2021:478.
6.pagina 14.