ECLI:NL:RBDHA:2024:2103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL24.1820
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 16 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel hanteert, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft aangevoerd dat er structurele tekortkomingen zijn in de Duitse opvangvoorzieningen, onderbouwd met het AIDA-rapport Update 2022. De rechtbank stelt echter vast dat eiser zelf niet in de Duitse opvangvoorzieningen heeft verbleven en dat zijn argumenten niet voldoende zijn om aan te tonen dat Duitsland niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het claimverzoek op juiste gronden heeft gebaseerd en dat er geen bewijs is dat de opvang in Duitsland zo slecht is dat dit een schending van mensenrechten zou opleveren. Eiser heeft zijn beroepsgrond dat de staatssecretaris zijn aanvraag ingevolge artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen, ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1820

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met zaaknummer NL24.1821 op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Hiertoe voert eiser aan dat er concrete aanwijzingen zijn dat er in Duitsland sprake is van structurele en systematische tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst eiser naar het AIDA-rapport Update 2022. [2] Uit het AIDA-rapport volgt onder andere dat er sprake is van overbezetting in de opvangvoorzieningen. In veel gemeenten is extra opvangcapaciteit nodig en wordt er gekeken naar noodopvanglocaties. De overbevolking in de aanmeldcentra leidt tot achterstanden in de registratieprocedure en conflicten onder de beschermingszoekers vanwege een gebrek aan privacy. Ook is er sprake van een gebrek aan toegang tot de gezondheidszorg en sociale bijstand. Uit gepubliceerd onderzoek uit 2020 volgt ook dat de accommodatie in de opvangcentra inbreuk maakt op de rechten van kinderen en een gevaar vormt voor hun geestelijke gezondheid.
Op de zitting is – anders dan in de beroepsgronden - gebleken dat eiser enkel op het politiebureau en nooit in de Duitse opvangvoorzieningen heeft verbleven. Gedurende zijn verblijf op het politiebureau zat eiser in een kamer met zes personen, waarvan sommige personen schurft hadden. Vanwege de besmettelijkheid van de huidaandoening schurft verbleef eiser in een onhygiënische en onverantwoorde situatie. Hij mocht geen gebruik maken van het toilet wat leidde tot ruzie met de medewerkers. Eiser heeft op de zitting verduidelijkt en bevestigd dat hoewel hij niet in de opvangvoorzieningen heeft verbleven, hij meent dat de opvangvoorzieningen in Duitsland gelet op het door hem aangehaalde AIDA-rapport Update 2022 ondermaats zijn.
Toetsingskader
4.1.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris in beginsel ervan uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is daarom aan eiser om het vermoeden dat Duitsland niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Daarbij komt dat wanneer een vreemdeling de structurele tekortkomingen aannemelijk heeft gemaakt, die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moeten bereiken om te concluderen dat er sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. [3]
Beoordeling door de rechtbank
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat ten aanzien van Duitsland mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing van dit uitgangspunt heeft de staatssecretaris mogen verwijzen naar een tweetal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [4] en een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats [5] . In die uitspraken is namelijk al een oordeel gegeven over de rechtsvragen die eiser opwerpt. Eiser is er vervolgens niet in geslaagd om (met objectieve landeninformatie) aannemelijk te maken dat de staatssecretaris in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan en dat er sprake is van fundamentele en structurele tekortkomingen in de Duitse asiel- en opvangvoorzieningen. Eiser heeft met zijn verklaringen evenmin aangetoond dat Duitsland zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen. De staatssecretaris heeft het claimverzoek gebaseerd op grond van artikel 20, vijfde lid van de Dublinverordening. De Duitse autoriteiten hebben het claimverzoek vervolgens geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder c van de Dublinverordening. Dit betekent dat de Duitse autoriteiten garanderen dat eisers verzoek om internationale bescherming – ook na een (impliciete) intrekking door het verlaten van de lidstaat – in Duitsland in behandeling wordt genomen en afgerond of dat hij de mogelijkheid heeft om een nieuw asielverzoek in te dienen.
Daarnaast is van belang dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn van toepassing zijn op de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland. In het geval dat eiser meent dat Duitsland handelt in strijd met deze richtlijnen, is het aan hem om bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen. Eiser heeft verklaard dat hij geen klacht heeft ingediend, terwijl niet is gebleken dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestond of bestaat.
De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat de opvangvoorzieningen in Duitsland ondermaats zijn. In de eerste plaats heeft eiser zelf niet in de Duitse opvangvoorziening verbleven, zodat hij daar geen persoonlijke ervaringen mee heeft. In de tweede plaats heeft eiser met zijn verwijzing naar het AIDA-rapport Update 2022 evenmin aannemelijk gemaakt dat er structurele problemen zijn in de Duitse asielopvang. De passages uit het AIDA-rapport waar eiser naar verwijst beschrijven hoe de opvangvoorzieningen er in Duitsland uit zien. Uit het rapport blijkt onder andere dat de opvangvoorzieningen dichtbevolkt zijn. Daardoor moeten vreemdelingen met meerdere mensen de kleine kamers en het sanitair delen. Dit zorgt voor een vermindering van de privacy en een vermeerdering van onderlinge conflicten. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze informatie echter niet dat de Duitse asielopvang zo slecht georganiseerd is dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure. Hierbij acht zij van belang dat uit het AIDA-rapport volgt dat er geen sprake is van gevallen waarin asielzoekers geen toegang hadden tot de asielopvang wegens een gebrek aan plaatsen. Uit de aangehaalde passages blijken weliswaar moeilijkheden, maar vreemdelingen hebben wel toegang tot de opvang, sanitair en maaltijden. Hieruit maakt de rechtbank op dat eiser bij terugkeer naar Duitsland niet verstoken zal zijn van opvang, dan wel dat de opvang van voldoende kwaliteit is. Indien zich in Duitsland problemen voordoen – in (toegang tot) de opvangvoorziening, de gezondheidszorg of de sociale bijstand – is het aan eiser om hierover bij de Duitse (hogere) autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
Eiser heeft zijn beroepsgrond dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag ingevolge artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen, tijdens de zitting ingetrokken. Omdat de beroepsgrond is komen te vervallen, gaat de rechtbank hier niet inhoudelijk op in.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.AIDA-rapport Update 2022 van 6 april 2023, pg. 131-133.
3.Arrest Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
4.Vergelijk ABRvS van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3291, ABRvS van 26 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:913.
5.Rb. Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12358.