ECLI:NL:RBDHA:2024:21127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
NL24.42859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 31 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft op 24 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar uit Eurodac blijkt dat hij eerder in Kroatië asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Kroatië vanwege persoonlijke omstandigheden en de taalbarrière. Hij heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden, omdat Kroatië als verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Kroatië die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de minister terecht heeft besloten om eiser over te dragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42859

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 31 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL24.42859).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek op 13 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
2.1.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser heeft op 24 mei 2024 in Nederland asiel aangevraagd. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Kroatië asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft bevestigend verklaard dat hij in Kroatië een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. [1] Verder heeft eiser verklaard dat hij een kaart kreeg om in de opvang te verblijven. Hij heeft daar 1 dag verbleven en is toen doorgereisd. Eiser heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Kroatië, omdat hij daar niemand heeft en de taal niet spreekt. Tot slot heeft eiser verklaard dat Nederland zijn bestemming was, omdat zij broer hier (rechtmatig) verblijft.
3.1.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname van eiser gedaan, omdat hij daar eerder asiel heeft aangevraagd. Kroatië heeft dit verzoek op 15 juli 2024 aanvaard. De minister heeft de aanvraag van eiser daarom niet in behandeling genomen en besloten dat eiser zal worden overgedragen aan Kroatië.
3.2.
Eiser is het hiermee niet eens. Hij heeft in beroep aangevoerd dat overdracht aan Kroatië in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] en het refoulementbeginsel. [4] Volgens eiser:
 is in Kroatië sprake van
pushbacks, ook ver landinwaarts;
 zal hij geen toegang krijgen tot de asielprocedure of rechtshulp;
 is er geen passende opvang of toegang tot medische zorg.
Ter onderbouwing wijst eiser op een rapport van het Asylum Information Database (AIDA) en de European Council on Refugees and Exiles (ECRE) van 26 juni 2023 en het rapport van Amnesty International 2022/23, van 27 maart 2023. Hieruit blijkt volgens eiser dat in Kroatië sprake is van ernstige en systematische tekortkomingen in de asielprocedure. Eiser stelt dat hij na terugkeer terecht zal komen in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie, als bedoeld in het arrest Jawo. [5] Vanuit de situatie van dakloosheid heeft eiser geen toegang tot rechtshulp en heeft hij geen gelegenheid om zich in Kroatië te beklagen. Tot slot zijn volgens eiser humanitaire redenen om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
3.3.
Ter zitting heeft eiser zijn beroep op het arrest Tarakhel [6] en de beroepsgrond dat hij bijzonder kwetsbaar is, laten vallen.
Is overdracht in strijd met artikel 3 van het EVRM?
4. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen van uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt alleen afgeweken, als eiser aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Kroatië dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. [7] Van een schending hiervan zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, in de zin van het arrest Jawo.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. De Afdeling [8] heeft in een recente uitspraak van 9 oktober 2024 geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [9] Dit oordeel is gebaseerd op recente landeninformatie over Kroatië. Zo heeft de Afdeling informatie betrokken van de Kroatische Ombudsvrouw van 8 april 2024, van AIDA van 10 juli 2024, van het
Centre for Peace Studies(CPS) van 19 januari 2024 en van het
Croatian Law Centrevan 18 juli 2024. Volgens de Afdeling blijkt uit de informatie niet dat Dublinclaimanten in Kroatië onderhevig zijn aan pushbacks, omdat hiervan geen gedocumenteerde gevallen bekend zijn (r.o. 5.4. en 5.5.). Uit het rapport van AIDA en de brief van het CPS volgt verder dat Dublinclaimanten worden toegelaten tot de asielprocedure (r.o. 5.4.). Tot slot was volgens de informatie incidenteel sprake van overbezetting van de opvang, maar was dit niet structureel en waren er in dat geval noodvoorzieningen en basale medische voorzieningen aanwezig (r.o. 5.10). Volgens de Afdeling is in Kroatië daarom geen sprake van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen.
4.2.
In eisers verklaringen en de rapporten waar hij zich op beroept, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De door eiser aangehaalde rapporten dateren van vóór de recente uitspraak van de Afdeling en bevatten geen wezenlijk andere informatie. Eiser heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant na terugkeer in Kroatië geconfronteerd zal worden met pushbacks. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat hij geen toegang zal hebben tot de asielprocedure, tot passende opvang of medische zorg. Dit blijkt ook niet uit eisers verklaringen over zijn persoonlijke ervaringen, nu hij eerder toegang heeft gekregen tot de opvang in Kroatië. De minister heeft daarom terecht gesteld dat, mocht hij toch problemen ervaren, het aan eiser is om zich daarover te beklagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de minister de asielaanvraag aan zich moeten trekken?
5. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers omstandigheden geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De enkele stelling dat humanitaire redenen hiertoe aanleiding geven, is door eiser niet nader onderbouwd. Verder heeft de minister niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij de gestelde familieband met familieleden in Nederland niet heeft onderbouwd en dat ook niet gebleken is van afhankelijkheid. De enkele verklaring van eiser dat hij bij zijn (meerderjarige) broer in Nederland wil verblijven, kan hem daarom niet baten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie pagina 7 van het Aanmeldgehoor Dublin op 7 juli 2024.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Refoulement is het terugzenden van vluchtelingen naar hun land van herkomst als zij vervolging te vrezen hebben.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
6.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2024:1104JUD002921712.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.