ECLI:NL:RBDHA:2024:21138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
NL24.38525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 3 oktober 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 oktober 2024, waarbij de eiser en de verweerder zich beiden lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De maatregel van bewaring werd op 14 oktober 2024 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin de bewaring heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat er voldoende gronden waren voor de maatregel. De eiser voerde aan dat de verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie in de verslagen niet tegenstrijdig was en dat er geen sprake was van een gebrek in de motivering van de maatregel. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren onderbouwd en dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter C.E. Bos, in aanwezigheid van griffier R. Yildiz, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38525

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de Minister van Asiel en Migratie verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Juriaans).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 14 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat de vermelding in het verslag van het vertrekgesprek van 3 oktober 2024 om 9:00 uur dat eiser niet is verschenen op het vertrekgesprek niet klopt met de vermelding in het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding (de M105) dat eiser die dag wel een vertrekgesprek heeft gevoerd. Volgens eiser maakt dit gebrek de bewaring van meet af aan onrechtmatig zonder dat een belangenafweging hoeft te worden verricht.
2.1.
In het verslag van het vertrekgesprek van 3 oktober 2024 om 09:00 uur is opgenomen dat eiser zonder bericht niet is verschenen. Volgens de informatie in de M105 is eiser in de ochtend van 3 oktober 2024 aansluitend aan een om 09:25 uur met hem gevoerd vertrekgesprek staande gehouden. Anders dan eiser meent, is deze berichtgeving niet tegenstrijdig. Uit een inmiddels aan het dossier toegevoegd verslag blijkt namelijk dat eiser zich 20 minuten na de oorspronkelijke afspraaktijd had gemeld bij de receptie op het AZC Zaandam, dat de regievoerder hem toen had opgehaald en er alsnog een vertrekgesprek met hem had plaatsgevonden. Na de beëindiging van dat vertrekgesprek om 09:29 uur is eiser, zo volgt uit de M105, om 09:31 uur staande gehouden. De stelling van eiser dat de feitelijke gang van zaken niettemin onduidelijk is, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet. Er is geen sprake van een gebrek. De beroepsgrond slaagt niet.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring niet heeft bestreden. Uit de gronden en de in de maatregel daarop gegeven toelichting volgt dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5. Eiser voert aan dat verweerder in de maatregel niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. In de motivering ontbreekt namelijk een expliciete verwijzing naar de zienswijze van de gemachtigde van eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring dat eiser bereid is om zelfstandig met de Flixbus naar Kroatië te vertrekken en hij hiervoor ook over voldoende middelen beschikt. Het gebrek in de motivering heeft tot gevolg dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, aldus eiser.
5.1.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
5.2.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder onder het kopje ‘Geen lichter middel’ de zienswijzen van eiser en eisers gemachtigde tijdens het gehoor inbewaringstelling (als citaat) opgenomen. Vervolgens zijn verschillende redenen gegeven waarom geen reden is gezien voor oplegging van een lichter middel. Daarbij is onder meer overwogen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dat op basis van de keuzes van eiser in het verleden zelfstandige terugkeer naar Kroatië niet aannemelijk wordt geacht en dat uit de reisroute en verklaringen van eiser is af te leiden dat hij er niet voor schroomt om zonder toestemming te reizen tussen verschillende Europese landen, terwijl hij niet in het bezit is van juiste en geldige reisdocumenten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gereageerd op de kern van de zienswijze van eisers gemachtigde, die er immers op neerkomt dat eiser zelfstandig wil en kan vertrekken naar Kroatië. Dat het woord ‘Flixbus’ niet terugkomt in de motivering, doet daar niet aan af. De maatregel kent dan ook geen motiveringsgebrek op dit punt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Yildiz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.