In deze zaak heeft verzoekster op 22 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haarzelf en haar referent. De aanvraag was ingediend door de referent, en op 13 november 2023 heeft de staatssecretaris de Nederlandse ambassade in Caïro gemachtigd om de mvv te verlenen. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist en verzoekster in haar beroep tegemoet is gekomen, is het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat de staatssecretaris verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,00 te vergoeden, waarvoor verzoekster zich tot de staatssecretaris moet wenden.
De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op 15 februari 2024.