ECLI:NL:RBDHA:2024:21219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
09/767120-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van gewoontewitwassen

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter hoogte van € 162.574,--. Dit bedrag is gebaseerd op een rapport van de politie dat de financiële situatie van de veroordeelde in kaart heeft gebracht. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gehouden op 10 januari 2023, 17 mei 2024 en 25 november 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie beoordeeld, die stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 344.814,-- bedroeg, maar heeft uiteindelijk het bedrag van € 162.574,-- vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de administratie van de vennootschappen van de veroordeelde niet betrouwbaar was en dat er geen voldoende bewijs was voor de hoogte van de onttrekkingen. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen, zonder aanleiding te zien om de betalingsverplichting te matigen. De uitspraak is gedaan op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767120-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 december 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[de veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 januari 2023 (regie), 17 mei 2024 (regie) en 25 november 2024 (inhoudelijk).
Er heeft een schriftelijke voorbereiding plaatsgevonden met een conclusiewisseling tussen de officier van justitie mr. N. Oosterveld en de verdediging. De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • de conclusie van eis van de officier van justitie van 21 november 2023;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van mr. den Riet van 3 januari 2024;
  • de conclusie van repliek van de officier van justitie van 30 juli 2024;
  • de conclusie van dupliek van de zijde van mr. T. Felix van 13 september 2024.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting kennisgenomen van de nadere standpunten van de officier van justitie mr. N. Oosterveld en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsman mr. T. Felix naar voren is gebracht.

2.De vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel schat en vaststelt op een bedrag van € 344.814,-- en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De beoordeling

3.1.
Het strafvonnis
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 12 oktober 2023 veroordeeld voor onder andere het medeplegen van gewoontewitwassen, ook als feitelijke leidinggever, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 16 september 2020.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de inleidende vordering. Aan de hand van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel vermogensvergelijking van de politie, opgemaakt op 19 juli 2022 naar aanleiding van het strafrechtelijk financieel onderzoek dat naar de veroordeelde is ingesteld (hierna: het ontnemingsrapport) heeft de officier van justitie betoogd dat als wederrechtelijk voordeel kan worden aangemerkt
  • een bedrag van € 162.574,-- dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2016 tot en met 16 september 2020 aan brutoloon heeft ontvangen van [bedrijfsnaam 1] B.V. en
  • een bedrag van € 182.240,-- dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2016 tot en met 16 september 2020 heeft onttrokken aan rechtspersonen die behoren tot de [naam 1] en Uni Lease structuur.
Verdere standpunten van de officier van justitie worden hierna besproken voor zover van belang voor enige te nemen beslissing.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging wordt hierna besproken voor zover van belang voor enige te nemen beslissing.
3.4.
De overwegingen
3.4.1
Inleiding
In het vonnis van 12 oktober 2023 is het volgende overwogen.
Het startkapitaal van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] en 57 door [bedrijfsnaam 2] van TTP Cars overgenomen voertuigen zijn middellijk uit enig misdrijf afkomstig. Met deze van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen is [bedrijfsnaam 2] haar bedrijf gestart. Alle bedrijfsactiviteiten die daarna hebben plaatsgevonden zijn terug te voeren op van misdrijf afkomstige voorwerpen. Datzelfde geldt voor de vennootschappen die zijn opgericht na de eerste drie [bedrijfsnaam 4] -vennootschappen, en de bedrijfsactiviteiten die daarmee zijn ontplooid. De start van iedere nieuwe vennootschap is immers gefinancierd uit al bestaande vennootschappen.
De bedrijfsactiviteiten daarna hebben zich niet losgemaakt van de valse start van de onderneming en zijn niet legaal geworden, omdat zich in de periode van 3 november 2016 tot en met 16 september 2020 feiten en omstandigheden zijn blijven voordoen die het oordeel rechtvaardigen dat bij de bedrijfsactiviteiten voorwerpen zijn gebruikt die van misdrijf afkomstig zijn. Voor zover daarnaast ook sprake was van handel in legale voorwerpen, is die handel niet te onderscheiden van de handel in voorwerpen die wél van misdrijf afkomstig zijn. Als gevolg van de gebrekkige administratie van de [vennoot] is geen onderverdeling te maken in (handel in) wel of niet van misdrijf afkomstige voorwerpen. Voor zover de [vennoot] legale bedrijfsactiviteiten hebben gehad, zijn die niet te onderscheiden van de witwasactiviteiten.
Verder is overwogen dat de [vennoot] niet hebben voldaan aan hun administratieve verplichtingen. Er was geen sprake van administratie waaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. De veroordeelde heeft welbewust gefaciliteerd dat vermogen en/of inkomen van [naam 2] uit handen van justitie bleef. [naam 2] heeft in nauwe en bewuste samenwerking met [de veroordeelde] de [vennoot] gebruikt als witwasvehikel. Het doel van de samenwerking met de veroordeelde was ervoor te zorgen dat er een verantwoording komt voor ‘
eigen geld’en
‘eigen spullen’,want
“dan (…) hebben we (…) een witte pot”. De conclusie van de rechtbank in het vonnis in de strafzaak is dat de [vennoot] een witwasvehikel zijn en dat zij in nauwe en bewuste samenwerking door hun feitelijke leidinggevers [naam 2] en de veroordeelde gebruikt zijn om de werkelijke herkomst te verhullen van voertuigen, vaartuigen, horloges en geldbedragen.
Deze overwegingen leiden in de ontnemingszaak tot het oordeel dat de aangetroffen administratieve bescheiden tot doel hebben gehad de werkelijke gang van zaken te maskeren en daarmee op zich zelf, zonder andere, van buiten de administratie komende, gegevens onvoldoende houvast bieden voor het schatten van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.4.2.
Onttrekkingen
Voor de berekening van de hoogte van de onttrekkingen door de veroordeelde aan de verschillende vennootschappen is in het ontnemingsrapport gebruik gemaakt van administratieve bescheiden, namelijk de grootboekrekeningen “ [grootboekrekening 1] ” of “ [grootboekrekening 2] ”, opgenomen als bijlagen bij SFO.AMB.128. Er is geen eigen berekening door de financieel rechercheurs gemaakt, maar slechts aangesloten bij de in die administratieve bescheiden opgenomen bedragen en omschrijvingen. Ter terechtzitting van 25 november 2024 is duidelijk geworden dat ondanks gemotiveerd en gedetailleerd verweer van de zijde van de verdediging geen enkel nader onderzoek is gedaan naar de juistheid van de inhoud van die bescheiden. Zo heeft de verdediging aan de hand van voorbeelden erop gewezen dat sommige posten twee maal voorkomen. Uit de reactie van de officier van justitie daarop volgt dat de opstellers van het ontnemingsrapport, en ook de officier van justitie, ervan zijn uitgegaan dat dubbeltellingen in mindering zijn gebracht via een - niet nader omschreven - verzamelpost zonder dit verder na te rekenen of te onderzoeken.
Volgens de verdediging valt niet na te gaan waarop de posten betrekking hebben die zijn aangeduid als ‘aansluiting RC [bedrijfsnaam 1] met [stichting] ’, ‘overboeking RC directie naar [stichting] ’, ‘overboeking RC directie + lening directie naar RC Beheer’ en ‘aflossing lening van Wie? Naam niet op kasstaten te vinden’. Het openbaar ministerie heeft nagelaten nader toe te lichten waarom die posten als onttrekking kunnen worden aangemerkt. De rechtbank kan dat uit de omschrijving niet opmaken.
Verder is gebleken dat door de opstellers van het ontnemingsrapport niet is onderzocht of de in de lijsten opgenomen bankbetalingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Ook heeft de officier van justitie nagelaten in te gaan op het standpunt van de verdediging dat de in de lijsten opgenomen uitgaven aan hotels en Booking waarschijnlijk zijn gedaan voor [naam 2] , ondanks dat is gebleken dat [vennoot] dergelijke kosten voor hun rekening namen.
Nu, zoals in de inleiding is overwogen, van de administratie niet zonder meer kan worden uitgegaan, maar de hele berekening wel, zonder nader onderzoek, op die administratie is gebaseerd ondanks de vele hiervoor beschreven onduidelijkheden daarin, kan niet van de berekening van de onttrekkingen in het ontnemingsrapport worden uitgegaan. De rechtbank betrekt dit onderdeel van de vordering dan ook niet bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting opnieuw het verzoek gedaan om D. van der Horst als getuige te horen, indien de rechtbank de administratie als bewijs gebruikt voor de onttrekkingen. Gelet op bovengenoemde overwegingen is aan die voorwaarde niet voldaan en behoeft de rechtbank geen beslissing te nemen op dit verzoek.
3.4.3
De bewijsmiddelen
1. De gebruikte bewijsmiddelen en overwegingen in het vonnis van deze rechtbank in de strafzaak tegen de veroordeelde van 12 oktober 2023 ten aanzien van 5.5.3 Gewoontewitwassen. Deze bewijsvoering neemt de rechtbank hier over. De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak.
2. Het ontnemingsrapport voor zover het betrekking heeft op het salaris (p. 8 en 9).
3.4.4.
Salaris
De veroordeelde heeft salaris ontvangen van [bedrijfsnaam 1] . Dit salaris was een beloning voor en daarmee een vermogensvermeerdering als gevolg van het verrichten van witwasgedragingen. Daarbij gaat het zowel om witwasgedragingen waarvoor hij bij vonnis van 12 oktober 2023 is veroordeeld als om ‘andere’ witwasgedragingen. Het is aannemelijk dat de veroordeelde ook wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit andere witwasfeiten, aangezien de rechtbank in voornoemd vonnis heeft overwogen dat het startkapitaal van onder andere [bedrijfsnaam 1] uit misdrijf afkomstig is en de bedrijfsactiviteiten van de [bedrijfsnaam 4] /Uni Lease-vennootschappen nooit legaal zijn geworden. Welke strafbare feiten dat precies zijn en door wie deze zijn gepleegd kan niet nader worden geconcretiseerd. De grondslag voor de ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel is daarom, naast artikel 36e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, ook ‘een veroordeling wegens een misdrijf’ als bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
In het ontnemingsrapport is uiteengezet dat de veroordeelde in de jaren 2016 tot en met 2020 een bedrag van in totaal € 162.574,-- aan brutosalaris en € 119.663,-- aan nettosalaris heeft ontvangen van [bedrijfsnaam 1] . Die gegevens zijn afkomstig van de belastingdienst. Op zichzelf heeft de raadsman gelijk dat uit gegevens van de belastingdienst niet blijkt dat de veroordeelde dit bedrag werkelijk heeft ontvangen, maar er is ook onderzoek gedaan naar de bankrekening van de veroordeelde. Dat onderzoek heeft uitgewezen dat de veroordeelde in diezelfde periode in totaal € 84.971,02 van [bedrijfsnaam 1] heeft ontvangen bij wijze van salaris, voorschot of zonder nadere omschrijving en dat daarnaast nog een bedrag van € 25.800,-- contant op zijn rekening is gestort, samen een bedrag van € 110.771,02. Dat bedrag komt dicht in de buurt van het bedrag aan nettosalaris dat in de belastinggegevens wordt genoemd. Daarbij komt dat er in zijn algemeenheid geen belang bij lijkt te zijn om aan de belastingdienst een hoger inkomen op te geven dan in werkelijkheid is ontvangen. Met de officier van justitie gaat de rechtbank daarom uit van het bedrag van in totaal € 162.574,-- aan brutosalaris en merkt dit aan als wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft bepleit op dit voordeel een bedrag in mindering te brengen ter hoogte van een sociaal minimum inkomen, omdat de veroordeelde jarenlang hard heeft gewerkt voor ‘ [bedrijfsnaam 4] ’. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding en laat zijn keuze om inkomen te vergaren met criminele activiteiten volledig voor rekening komen van de veroordeelde. De veroordeelde heeft het uitsluitend aan zichzelf te wijten dat hij zijn kans heeft verspeeld om al dan niet met hard werken legale inkomsten te vergaren.
3.4.5
De conclusie
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 162.574,--. Zij zal het wederrechtelijk verkregen voordeel op dat bedrag vaststellen.
3.4.6
De betalingsverplichting
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn niet is overschreden. De behandeling van de strafzaak in eerste aanleg heeft lang geduurd, maar vanwege de omvang en complexiteit van de zaak heeft dat geen schending van de redelijke termijn opgeleverd. De ontnemingszaak is vervolgens voortvarend behandeld. De rechtbank ziet daarin dus geen aanleiding om de betalingsverplichting te matigen.
De rechtbank ziet ook geen andere reden om de betalingsverplichting te matigen en legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van een bedrag van € 162.574,--

4.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 162.574,--(ZEGGE: HONDERDTWEEËNZESTIGDUIZEND VIJFHONDERDVIERENZEVENTIG EURO);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 162.574,--(ZEGGE: HONDERDTWEEËNZESTIGDUIZEND VIJFHONDERD-VIERENZEVENTIG EURO)aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 (DUIZENDTACHTIG)dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A.M. Veraart, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Claessens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2024.