In deze zaak hebben eisers, [naam eiser I] en [naam eiser II], op 28 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun bezwaarschrift tegen de afwijzing van de aanvraag voor een visum voor kort verblijf voor eiser I. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door D. Meier, heeft op 31 oktober 2023 alsnog een visum verleend aan eiser I. Ondanks deze inwilliging hebben eisers besloten het beroep te handhaven.
De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat, nu de aanvraag voor het visum is ingewilligd, eisers geen procesbelang meer hebben in het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar. Dit betekent dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
Daarnaast is vastgesteld dat de ingebrekestelling door eiser op 12 juli 2023 te vroeg is ingediend, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, en deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van griffier mr. R. de Mul, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.