ECLI:NL:RBDHA:2024:21277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.41122 en NL24.41124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, worden de beroepen van eiseressen tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 21 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens hem verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 12 november 2024 behandeld, waarbij eiseressen, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn, wat betekent dat de minister het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand houdt. Eiseressen hebben aangevoerd dat er in Kroatië stelselmatig schendingen plaatsvinden van artikel 3 van het EVRM door de Kroatische politie, en dat klachtprocedures ineffectief zijn. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals recent bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiseressen hebben echter niet voldoende bewijs geleverd dat zij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met hun rechten.

De rechtbank concludeert dat de minister geen aanvullende garanties hoefde te vragen en dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek. De beroepen zijn ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanvragen terecht buiten behandeling zijn gesteld en dat eiseressen mogen worden overgedragen aan Kroatië. De uitspraak is gedaan door rechter M. Eversteijn en is openbaar gemaakt op 21 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41122 en NL24.41124

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] en [eiseres 2], V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2] , eiseressen
(gemachtigde: mr. T. Volckmann), en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseressen tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 21 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseressen, de gemachtigde van eiseressen, H. Benkrita als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eiseressen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseressen hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eiseressen ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mocht de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiseressen voeren aan dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er vinden namelijk stelselmatig schendingen van artikel 3 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) plaats door de Kroatische politie, en klachtprocedures van migranten daartegen zijn ineffectief. Eisers wijzen daartoe op het AIDA-rapport van juli 2024, update 2023, p. 31 en op het rapport “Concluding observations on the fourth periodic report of Croatia” van het mensenrechtencomité van de Verenigde Naties (VN) van 11 september 2024, par. 31 en 32. Volgens eiseressen houdt Kroatië zich niet aan de maatstaven van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) die gaan over schendingen van artikel 3 van het EVRM en waaruit volgt dat daartegen een effectieve klachtprocedure moet zijn. Eiseressen wijzen op een artikel van Science International Journal van 25 juli 2024, de Case-Law Guide van het EHRM over artikel 3 van het EVRM en de uitspraak van het EHRM van 21 mei 20242. Volgens eiseressen is de minister hier in het bestreden besluit onvoldoende op ingegaan.
Verder betogen eiseressen dat zij zich als alleenstaande vrouwen in een kwetsbare positie bevinden. Dat kan leiden tot ernstige inbreuken op hun feminiene integriteit. Eiseressen verwijzen daartoe naar het artikel “Croatian police accused of burning asylum seekers’ phones and passports” van the Guardian van 10 oktober 2024.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Kroatië recent nog bevestigd in de uitspraak van 9 oktober 2024.3 Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.4 Het is daarom in beginsel aan eiseressen om aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.5
6.2.
De rechtbank oordeelt dat eiseressen hierin niet zijn geslaagd. De informatie die zij hebben overgelegd is daarvoor onvoldoende. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 het AIDA-rapport update 2023 betrokken. Volgens de Afdeling blijkt uit de informatie niet dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Ook hebben zij toegang tot de opvang in Kroatië. Eiseressen hebben meer specifiek gewezen op p. 31 van het AIDA-rapport update 2023. Daar staat dat volgens het
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 nr. 27915/18.
4 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
5 Arrest Jawo, punten 91-92.
Centre for Peace Studies (CPS) een groep vluchtelingen die slachtoffer was van een pushback in oktober 2020, waarbij sprake was van ernstig geweld en seksueel misbruik, in april 2023 een nieuwe klacht heeft ingediend bij het constitutioneel hof in Kroatië, vanwege een ineffectief en ontoereikend onderzoek in hun zaak (het Kroatische openbaar ministerie heeft twee jaar na het indienen van hun klacht nog steeds geen officieel onderzoek ingesteld). Naar het oordeel van de rechtbank is dit ene voorbeeld uit het AIDA-rapport update 2023 echter onvoldoende om aan te nemen dat in Kroatië sprake is van structurele tekortkomingen die de hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Daarbij is ook relevant dat eiseressen niet eerder hebben geprobeerd om een klacht in te dienen bij de Kroatische autoriteiten. Eiseressen hebben dus niet aannemelijk dat klagen in Kroatië onmogelijk of bij voorbaat zinloos was of zal zijn.
6.2.1.
Over het rapport van het mensenrechtencomité van de VN van 11 september 2024 en het artikel van the Guardian van 10 oktober 2024, overweegt de rechtbank dat hierin met name gedragingen van de grenspolitie worden beschreven. Uit deze stukken blijkt niet de beschreven behandelingen ook zien op terugkerende Dublinclaimanten. Eiseressen hebben daarmee dus niet aannemelijk gemaakt dat zij als Dublinterugkeerders een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De door eiseressen tijdens de zitting geuite stelling dat het betwistbaar is of de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook ziet op de attitude van de politie en of de veiligheid in de opvangcentra gewaarborgd is - gelet op de schendingen aan de grens (waarover de centrale overheid volgens hen geen controle heeft) - is daarvoor ook onvoldoende. De minister heeft er in dit verband terecht op gewezen dat eiseressen gecontroleerd zullen inreizen en dat er een claimakkoord is met Kroatië, waarmee door de Kroatische autoriteiten gegarandeerd is dat de asielaanvragen van eiseressen in overeenstemming met de richtlijnen zullen behandelen.
6.3.
De rechtbank overweegt verder dat eiseressen niet hebben onderbouwd dat zij kwetsbaar zijn als bedoeld in de Opvangrichtlijn of het arrest Tarakhel6. Dat zij vrouw zijn is daarvoor onvoldoende. Uit hun verklaringen blijkt ook niet dat zij bijzondere behoeften hebben.
7. Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en geen aanvullende garanties hoefde de vragen voor eiseressen. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanvragen terecht buiten behandeling zijn gesteld en dat eiseressen mogen worden overgedragen aan Kroatië. Zij krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.
6 Arrest van 4 november 2014 van het EHRM, nr. 29217/12.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.