ECLI:NL:RBDHA:2024:21282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.47633 en NL24.47634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaken

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL24.47633 en NL24.47634, waarbij eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, in beroep gingen tegen de maatregel van bewaring die hen door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De minister had op 27 november 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er een risico op onderduiken bestond en dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht onder de Dublinverordening. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de bewaring onrechtmatig was, nu deze op 5 december 2024 was opgeheven.

De rechtbank overwoog dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, ondanks dat eisers enkel de zware grond 3k betwistten. De overige gronden, zowel zwaar als licht, waren feitelijk juist en voldoende toegelicht. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging die de minister had gemaakt bij het opleggen van de maatregel van bewaring niet in het voordeel van eisers had moeten uitvallen, ondanks de argumenten over de minderjarige en de gezinssituatie. De rechtbank concludeerde dat er geen onrechtmatigheid was in de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring en wees de verzoeken om schadevergoeding af.

De uitspraak werd gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, in aanwezigheid van griffier S. Voolstra, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.47633 en NL24.47634

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer 1] , eiseres

[eiser], v-nummer: [nummer 2] , eiser
samen: eisers
(gemachtigde: mr. B.A. Palm)
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluiten van 27 november 2024 heeft de minister aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 5 december 2024 de maatregelen van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 december 2024 op zitting behandeld. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig zijn geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregelen van bewaring heeft de minister overwogen dat deze nodig zijn, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en er een significant risico bestaat op onderduiken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen hebben onttrokken;
3fzich zonder noodzaak hebben ontdaan van hun reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking hebben verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eisers betwisten enkel de zware grond 3k. De overige onbetwiste zware en lichte gronden kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [1] Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware grond 3k kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de minister een lichter middel moeten opleggen?
3. Volgens eisers had de belangenafweging die wordt gemaakt bij het opleggen van het lichter middel in hun voordeel uit moeten vallen. Sinds dat eisers zich hebben gemeld, hebben zij zich niet meer aan het toezicht onttrokken. Hierbij is van belang dat eiser minderjarig is en het heel ingrijpend is voor een kind om in bewaring te worden gesteld. Ook is volgens eisers van belang dat de echtgenoot van eiseres, tevens de vader van eiser, inmiddels ook in Nederland is en het uitgangspunt in de Dublinverordening is dat een gezin zoveel mogelijk bij elkaar gehouden moet worden. Zij willen samen een procedure starten.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de niet betwiste zware en lichte gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een onttrekkingsrisico is en dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De minister heeft dit ook voldoende gemotiveerd in de besluiten. Hierbij heeft de minister betrokken dat eisers zich eerder niet hebben gehouden aan hun meldplicht en al eerder met onbekende bestemming zijn vertrokken. Ook volgt uit het gehoor met eiseres voorafgaand aan het opleggen van de maatregel dat zij echt niet naar Oostenrijk willen waardoor de minister ervan uit mocht gaan dat overdracht op vrijwillige basis ook op dit moment niet mogelijk was. De minister heeft in de maatregel van bewaring ook een verzwaarde belangenafweging gemaakt voor het minderjarige kind van eiseres. Het enkele feit dat de (gestelde) echtgenoot van eiseres sinds kort in Nederland is en zij samen een asielprocedure in Nederland willen doorlopen als gezin doet hier niet aan af. De vraag of eisers als gezin bijeengehouden moeten worden ligt in deze zaak niet ter toetsing voor. In deze zaak wordt enkel beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?4. Los van de door eisers aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eisers verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [2]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.