ECLI:NL:RBDHA:2024:21352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/09/670387 / JE RK 24-1404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, die zich zorgen maakt over de situatie van [de minderjarige] in [instelling 3]. De kinderrechter heeft eerder op 16 augustus 2024 een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar de Raad heeft nu verzocht om een tijdelijke uithuisplaatsing van twee weken. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] in [instelling 3] niet goed functioneert en dat haar ontwikkeling in gevaar komt. Er zijn zorgen over haar persoonlijke hygiëne, middelengebruik en zelfbepalend gedrag. De kinderrechter heeft de argumenten van de ouders gehoord; de moeder steunt het verzoek van de Raad, terwijl de vader zich verzet tegen de uithuisplaatsing. De gecertificeerde instelling heeft ook twijfels over de effectiviteit van een korte uithuisplaatsing.

Na zorgvuldige overweging heeft de kinderrechter besloten het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen. De kinderrechter oordeelt dat [de minderjarige] terug moet naar huis, omdat er momenteel geen andere geschikte plek is. De kinderrechter acht een tijdelijk verblijf bij de vader met intensieve hulpverlening het meest passend, en zal gedurende de ondertoezichtstelling onderzoeken of dit een blijvende oplossing kan zijn. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan binnen drie maanden worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/670387 / JE RK 24-1404
Datum uitspraak: 14 november 2024
Beschikking van de kinderrechter
Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] , Marokko,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. El Aqde te Amsterdam.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
[naam 1],
de coach van de vader van [instelling 1] ,
hierna te noemen: de heer [naam 1] ,
[naam 2],
sociaal raadvrouw bij Stichting [stichting] voor de moeder,
hierna te noemen: mevrouw [naam 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 16 augustus 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 16 augustus 2025, alsmede een machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 16 november 2024 en de mondelinge behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 16 augustus 2024;
- het rapport van de Raad van 11 november 2024.
1.3.
Op 14 november 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat en bijgestaan door een tolk;
  • de moeder met haar advocaat en bijgestaan door een tolk;
  • de heer [naam 1] ;
  • mevrouw [naam 2] ;
- [naam 3] namens de Raad;
- [naam 4] namens de gecertificeerde instelling.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover telefonisch, in aanwezigheid van haar begeleidster [naam 5] van [instelling 2] , een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 16 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft het oorspronkelijke verzoek gewijzigd en verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van twee weken, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Het gaat niet goed met [de minderjarige] in [instelling 3] . Haar dag- en nachtritme lijkt te zijn verstoord door haar telefoongebruik. Daarnaast zijn er zorgen over haar persoonlijke hygiëne, mogelijk middelengebruik en [de minderjarige] zelfbepalende gedrag. Bovendien heeft zij geen dagbesteding, omdat [de minderjarige] niet meedoet aan het interne programma. Het is van belang dat zij zo snel mogelijk bij [instelling 3] weggaat. Haar gedragsproblematiek lijkt te worden versterkt bij [instelling 3] . De vrees is dat als zij daar blijft uiteindelijk een gesloten plaatsing noodzakelijk zal zijn. Het is daarom volgens de Raad van belang dat [de minderjarige] binnen twee weken naar haar moeder gaat en dat zij daar verblijft totdat er een andere geschikte plek is gevonden. Er zijn zorgen over de opvoedsituatie bij de vader. Hij is beperkt leerbaar en veel afwezig van huis. Er zijn zorgen over alcoholgebruik en het gedrag van de vader richting [de minderjarige] , de moeder en de andere kinderen. Hoewel de vader in staat is om [de minderjarige] de basale verzorging te bieden, kan hij haar onvoldoende begrenzen en liefde en nabijheid bieden. Bij de moeder is er op de vrouwenopvang meer zicht op [de minderjarige] en er zijn duidelijke regels. De inzet van intensieve hulpverlening is wel van belang. Een uithuisplaatsing voor de duur van twee weken is noodzakelijk om met alle partijen samen een plan te maken en een tijdelijk verblijf bij de moeder te realiseren.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is aangevoerd dat de plaatsing bij [instelling 3] niet geschikt is voor [de minderjarige] . De moeder wil dat zij daar zo snel mogelijk weggaat en dat er wordt gezocht naar een geschikte plek voor [de minderjarige] . De moeder staat alleen achter het verzoek van de Raad, als het inderdaad maximaal twee weken is dat [de minderjarige] nog bij [instelling 3] hoeft te blijven. Voordat een geschikte plek wordt gevonden kan [de minderjarige] of bij de moeder of bij de vader verblijven. Als een plaatsing bij een van beiden goed gaat, kan [de minderjarige] daar ook blijven. De moeder wil gewoon dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat zij naar school kan gaan. De moeder geeft daarnaast aan dat de vader een goede vader is voor [de minderjarige] en dat hij goed voor de kinderen heeft gezorgd.
4.2.
De vader staat niet achter het verzoek van de Raad. Door en namens de vader is aangevoerd dat [instelling 3] geen geschikte plek is voor [de minderjarige] . De vader wil dat zij zo snel mogelijk bij hem komt wonen, dit is de minst kwalijke oplossing. Indien dit geen geschikte plaats blijkt te zijn voor [de minderjarige] , kan zij worden doorgeplaatst naar een passende plek zodra deze gevonden is. Aangevoerd is verder dat het rapport van de Raad van 11 november 2024 verouderde en foutieve informatie bevat en dat door de heer [naam 1] een ander beeld wordt geschetst over de situatie bij de vader. Daarnaast vindt de vader het jammer dat er de afgelopen periode niet meer onderzoek is gedaan naar de opvoedsituatie bij hem thuis. De vader denkt goed voor [de minderjarige] te kunnen zorgen en hij staat open voor hulpverlening. Indien een verblijf bij de vader niet mogelijk is, dan kan [de minderjarige] bij de moeder verblijven. De vader heeft wel zorgen over de situatie op de verblijfplek van de moeder. Daarnaast vindt hij het van belang dat [de minderjarige] zo snel mogelijk weer naar school gaat.
4.3.
De gecertificeerde instelling staat niet achter het verzoek van de Raad. In de onderbouwing van het verzoek zitten erg veel tegenstrijdigheden, maar in ieder geval staat vast dat [instelling 3] geen geschikte plek is voor [de minderjarige] . Een uithuisplaatsing voor de duur van twee weken wordt echter niet als een realistische termijn gezien om de benodigde stappen te kunnen zetten in de thuissituaties en om een geschikte plek voor [de minderjarige] te regelen. Er is binnen deze termijn geen passende hulpverlening beschikbaar. Hiermee had direct na de vorige beschikking begonnen moeten worden, zoals de kinderrechter had besloten en zoals de gecertificeerde instelling ook van plan was te gaan doen. Nu er niet om een langere termijn wordt verzocht, acht de gecertificeerde instelling plaatsing bij de vader het meest geschikt. Bij de moeder is er op de vrouwenopvang een kleine kamer zonder privacy. Ook wil [de minderjarige] daar niet zijn en is het van belang dat het met de jongere kinderen goed blijft gaan. Bovendien moet er worden voorkomen dat [de minderjarige] van plek naar plek blijft gaan.
4.4.
Desgevraagd geeft de heer [naam 1] aan dat hij bereid is om snel te starten met het bieden van gezinsbegeleiding als [de minderjarige] terug komt bij de vader, als zijn caseload dat toelaat. Verder heeft hij aangegeven de vader in een andere situatie te hebben ontmoet dan zijn collega’s. De vader is slechthorend en het gaat op het gebied van zijn gezondheid redelijk. Indien [de minderjarige] bij de vader gaat wonen, moet worden gekeken of dit een goede plek voor haar is.
4.5.
Desgevraagd geeft mevrouw [naam 2] aan dat als [de minderjarige] bij de moeder gaat wonen, de orthopedagoog gaat kijken welke hulpverlening noodzakelijk is en dat ambulante spoedhulpverlening ingezet zal worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter zal het verzoek afwijzen. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Gebleken is dat [instelling 3] geen passende plek is voor [de minderjarige] . [de minderjarige] volgt geen dagbesteding, laat zelfbepalend gedrag zien en er zijn zorgen over dat zij zichzelf verwaarloost. De zorgen worden steeds groter naar mate zij daar langer verblijft. Een langer verblijft schaadt [de minderjarige] in haar ontwikkeling. Een uithuisplaatsing bij [instelling 3] is daarmee niet langer in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Het is noodzakelijk dat zij daar zo snel mogelijk weggaat. Nu er nog geen andere passende plek is gevonden voor [de minderjarige] en er ook geen alternatief verzoek ligt, betekent een afwijzing van het verzoek dat zij terug zal gaan naar huis. Ten overvloede overweegt de kinderrechter dat zij een (tijdelijk) verblijf bij de vader met intensieve hulpverlening het meest passend acht, zoals zij in de vorige beschikking al had overwogen. [de minderjarige] kan dan naar haar eigen school, zij geeft zelf aan dat zij graag naar haar vader wil, dat zij zijn regels respecteert en dat zij daar goed wordt verzorgd. Ook de moeder geeft aan dat dit het geval is. Bovendien staat de vader open voor hulpverlening en is de gecertificeerde instelling bereid om meer hulpverlening in te zetten bij de vader. Gedurende de ondertoezichtstelling moet worden onderzocht of een langer verblijf thuis bij de vader passend is of dat er een meer geschikte plek voor [de minderjarige] kan worden gevonden.
5.2.
Dit betekent dat het verzoek zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024 door mr. C.M. Koole, kinderrechter, in aanwezigheid van M.I. Klijn als griffier, en op schrift gesteld op 26 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.