ECLI:NL:RBDHA:2024:21394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
NL24.39154 en AWB 24-15826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van het COa

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, beroep heeft ingesteld tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de Minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een plaatsingsbesluit en een vrijheidsbeperkende maatregel die aan eiser zijn opgelegd op 27 september 2024. Eiser was eerder al betrokken bij incidenten in de opvang, waaronder agressief gedrag, wat leidde tot eerdere maatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister en het COa in hun besluiten teruggrepen op incidenten die al eerder waren beoordeeld en dat er geen nieuwe feiten waren die de maatregelen rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de besluiten niet op goede gronden waren genomen en heeft de beroepen gegrond verklaard. De rechtbank heeft de besluiten van het COa en de minister vernietigd en hen veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.39154 en AWB 24/15826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaken tussen

[naam] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het Coa,

alsmede

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2024 (het bestreden besluit 1) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 27 september 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw [1] (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/15826. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.39154.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 november 2024 gevoegd op zitting behandeld. In deze uitspraak wordt op de beide beroepen beslist. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt eerst dat aan eiser al eerder, op 9 en 10 mei 2024, een plaatsingsbesluit respectievelijk een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd.
1.1.
Aan die beide besluiten lag ten grondslag dat eiser in periodes daarvoor al meerdere
malen in de opvang van het COa incidenten had veroorzaakt, waaronder, onder andere, driemaal verwijtbaar brandgevaar, veertienmaal agressie en geweld tegen personen verbaal en zevenmaal agressie en geweld fysiek. Verder had er op 7 mei 2024 een incident plaatsgevonden waarbij, kort samengevat, eiser verbaal agressief was jegens personen en fysiek geweld gebruikte, zodanig dat de politie uiteindelijk heeft moeten ingrijpen. Het incident had een zeer grote impact. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen verschillende acties ondernomen om positieve gedragsverandering bij eiser teweeg te brengen. Zo zijn er onder meer correctiegesprekken gevoerd en is er een time-out opgelegd. Deze maatregelen hebben volgens het COa niet geleid tot gedragsverbetering. Omdat eiser bleef volharden in onacceptabel en agressief gedrag en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen heeft het COa besloten om eiser in de HTL op te nemen. Verder had de minister (toen: staatssecretaris) een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 10 mei 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen op te houden. Deze vrijheidsbeperkende maatregel is op 19 juni 2024 opgeheven.
1.2.
De beroepen van eiser daartegen zijn door deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 25 juni 2024 ongegrond verklaard (zaaknummers AWB 24/9534 en NL24.23564). Deze uitspraak is in rechte komen vast te staan.
2. De rechtbank stelt vast dat het COa aan de bestreden besluiten van 27 september
2024 dezelfde gedragingen en incidenten ten grondslag heeft gelegd als aan de besluiten van 9 en 10 mei 2024. Eiser heeft eerst van 16 mei 2019 tot 23 april 2021 in de opvang van het COa verbleven en verbleef nu vanaf 26 oktober 2023 weer in de opvang van het COa. Eiser is in die periodes al meerdere malen negatief in beeld geweest. Eiser heeft meerdere incidenten veroorzaakt, met zowel verbaal als fysiek agressief en gewelddadig gedrag. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit plaatsing in de HTL rechtvaardigt. Het COa heeft op basis hiervan weer besloten om eiser thans met ingang van 27 september 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. De minister heeft eiser voorts door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 27 september 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Dit blijkt volgens de minister uit het plaatsingsbesluit van het COa van 27 september 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Beroepsgronden eiser
3. Eiser voert aan dat het plaatsingsbesluit is genomen in strijd met het ne bis in idem beginsel. Vanwege hetzelfde incident had het COa bij besluit van 9 mei 2024 eiser al met ingang van 10 mei 2024 in de HTL geplaatst. Eiser wordt op die manier ten onrechte twee maal bestraft voor hetzelfde incident.
3.1.
Eiser betoogt verder dat het incident van 7 mei 2024 ten onrechte aan hem is toegerekend omdat eiser vrijwel direct na de eerdere oplegging van de HTL-maatregel wegens ernstige psychische problemen is opgenomen in de CTP Veldzicht [2] en daar bijna vijf maanden heeft verbleven. Volgens eiser valt niet in te zien dat het incident van 7 mei 2024 losstaat van zijn psychische gesteldheid.
3.2.
Eiser voert voorts aan dat hij vanwege zijn psychiatrische problemen thans niet opnieuw in de HTL kan worden geplaatst. Eiser had gelijk op een reguliere opvanglocatie geplaatst moeten worden.
4. De rechtbank stelt eerst vast dat de gedragingen en incidenten op 7 mei 2024 al eerder zijn vastgesteld en door de rechtbank in de uitspraak van 25 juni 2024 zijn beoordeeld. De rechtbank heeft in die uitspraak het besluit van het COa dat het gaat om een incident met een zeer grote impact die de plaatsing in de HTL rechtvaardigt, in stand gelaten. Voorts heeft de rechtbank in die uitspraak geoordeeld dat in de medische omstandigheden geen belemmeringen waren gelegen voor een HTL-plaatsing en dat ook de vrijheidsbeperkende maatregel kon worden opgelegd. Deze feiten en gedragingen alsmede de daarmee verband houdende oordelen staan in rechte vast.
4.1.
Uit het thans bestreden plaatsingsbesluit blijkt dat eiser op 28 mei 2024 naar Veldzicht is gegaan in verband met een zorgmachtiging die aan eiser werd opgelegd en dat eiser vanaf dan moment in Veldzicht is gebleven en niet meer is teruggekeerd naar de HTL. Pas op 26 september 2024 is eiser teruggeplaatst naar de HTL en heeft eiser op diezelfde datum een verklaring vrijwillig verblijf in afwachting van de beide bestreden besluiten getekend. Het COa geeft in het plaatsingsbesluit aan dat Veldzicht eiser ambulant blijft begeleiden op de HTL en dat thuiszorg is geregeld. Ook zal eiser niet alleen door Veldzicht, maar ook door het COa extra begeleid en ondersteund worden. Het COa overweegt daarbij: “Aangezien u door middel van een zorgmachtiging vanuit de HTL naar Veldzicht werd geplaatst word u niet een geheel nieuwe HTL maatregel opgelegd, u dient de resterende periode van de aan u eerder opgelegde HTL maatregel te volbrengen”. In het plaatsingsbesluit is verder aangegeven dat het GZA op de achtergrond werkt aan een zorgmachtiging, dat de HTL nog steeds niet de meest geschikte locatie voor eiser is, maar de veiligheid van anderen zwaarder weegt en de HTL de enige locatie is die in staat is om opvang voor eiser te effectueren. Het COa geeft verder aan dat op basis van de genoemde afspraken er geen medische belemmeringen meer zouden moeten zijn voor overplaatsing van eiser naar de HTL en dat eiser zijn tijd in de HTL kan overbruggen totdat er een meer geschikte plek voor eiser beschikbaar is. Het GZA te Hoogeveen ziet in overleg met het GZA te Hardenberg geen bezwaar tegen eisers komst. Uit het verweerschrift blijkt tot slot dat eiser op 16 oktober 2024 vanuit de HTL is overgeplaatst naar de reguliere opvanglocatie in Drachten.
4.2.
De rechtbank heeft begrip voor de inspanningen van het COa om eiser na zijn vertrek uit Veldzicht op 26 september 2024 tot aan zijn plaatsing naar de reguliere opvanglocatie in Drachten op 16 oktober 2024 een plek te bieden om deze periode te overbruggen en waar eveneens zorg en begeleiding aan eiser kan worden geboden. Deze omstandigheden zijn echter niet terug te vinden in een wettelijke grondslag op grond waarvan de voor eiser belastende besluiten als een plaatsingsbesluit en een vrijheidsbeperkende maatregel kunnen worden genomen. Ingevolge artikel 20, vierde lid, van de Opvangrichtlijn [3] kunnen sancties alleen worden vastgesteld op ernstige inbreuken op de regels met betrekking tot de opvangcentra en op ernstige vormen van geweld. Dat daarvan sprake is geweest toen of nadat eiser uit Veldzicht is overgeplaatst, is niet gebleken. Het COa heeft ook niet gemotiveerd of tijdens eisers kortdurend vrijwillig verblijf in de HTL er nieuwe incidenten zijn voorgevallen. Het COa wijst louter op eerdere incidenten, in het bijzonder die van 7 mei 2024. Deze hebben echter al eerder feitelijk ten grondslag gelegen aan de op 9 en 10 mei 2024 aan eiser opgelegde maatregelen, waarna eiser bovendien enkele maanden in Veldzicht is opgenomen en behandeld. Het COa kan gelet daarop thans niet volstaan met terug te grijpen op de gedragingen van eiser van 4 maanden daarvoor, nu eiser nadien intensieve behandeling heeft ondergaan, een behandeling die bovendien kennelijk positief verlopen is, nu eiser naar de reguliere opvanglocatie in Drachten kon worden overgeplaatst. Het standpunt van het COa dat de resterende termijn van het plaatsingsbesluit van 9 mei 2024 doorloopt bij terugkomst in de HTL op 27 september 2024, kan de rechtbank niet delen. Er is geen sprake geweest van schorsing van het plaatsingsbesluit van 9 mei 2024 dan wel van opschorting van de termijn voor verblijf in de HTL toen eiser op 28 mei 2024 in Veldzicht werd opgenomen.
4.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel niet op goede gronden zijn opgelegd en een deugdelijke motivering ontberen. De rechtbank verklaart de beroepen dan ook gegrond.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn gelet op het voorgaande gegrond. De rechtbank vernietigt de besluiten van het COa en de minister van 27 september 2024. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft verzocht om schadevergoeding. De rechtbank kent daarom geen schadevergoeding toe.
6. Gelet op de gegrondverklaring van de beroepen, ziet de rechtbank aanleiding om het COa en de minister ieder voor de helft in de proceskosten van eiser te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.625,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 27 september 2024;
  • veroordeelt het COa en de minister ieder voor de helft in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier op 17 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht
3.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013.