Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2], V-nummers: [V-nummer 2] en [V-nummer 3] , gezamenlijk te noemen: verzoekers
Rechtbank Den Haag
Op 13 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaken met de zaaknummers NL24.1740 en NL24.1742. De verzoekers, een gezin bestaande uit een moeder en haar minderjarige kinderen, hebben een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in het kader van hun asielaanvraag. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 16 januari 2024 besloten om de aanvragen van verzoekers niet in behandeling te nemen, met als reden dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 30 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de verzoekers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. E.J.P. Cats, en de verweerder door mr. K. Kanters. Tijdens de zitting is ook aandacht besteed aan de samenhang met andere zaken, namelijk NL24.1739 en NL24.1741.
In de uitspraak van 13 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat, gezien de uitspraak in de andere zaken, een voorlopige voorziening niet meer nodig is. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn dan ook afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.