ECLI:NL:RBDHA:2024:21496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
NL24.48799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en verzoek om schadevergoeding

Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, en de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen een besluit van 5 december 2024, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 18 december 2024 waren beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had aangevoerd dat de gronden voor de maatregel onvoldoende gemotiveerd waren en dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte, mede door een garantstelling van een vriendin in Nederland. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had in België en dat de garantstelling niet voldoende was om aan te tonen dat hij niet aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank concludeerde dat de zware en lichte gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat er geen aanleiding was om te volstaan met een lichter middel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48799

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1983 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit of kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; [1] 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; [2]
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden; [3] 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat de zware en de lichte gronden onvoldoende toereikend zijn gemotiveerd. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de situatie van eiser in België. Eiser heeft een dochter in België. Er loopt een aanvraag voor een verblijfsvergunning in België. Verder heeft eiser een vriendin in Nederland die voor hem garant wil staan. Eiser heeft in dat verband een garantverklaring overgelegd. Eiser kan bij haar verblijven en hij beschikt daarom over voldoende middelen van bestaan. Er bestaat gelet daarop geen significant risico op onttrekken. Verweerder had gelet op deze omstandigheden moeten volstaan met een lichter middel.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de gronden niet heeft betwist. De zware grond 3a is feitelijk juist. Eiser beschikt op het moment van inreis in Nederland niet over geldige reisdocumenten met daarin het benodigd visum. Gelet daarop is hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland ingereisd. De lichte gronden 4c en 4d heeft verweerder ook aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen leggen. Eiser staat niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen in Nederland. De enkele stelling van eiser dat hij een vaste woon- of verblijfplaats heeft in België bij een vriendin is onvoldoende. De garantstelling van deze vriendin van 12 december 2024 waarin zij verklaart garant te staan voor eiser leidt niet tot een ander oordeel. Ook heeft eiser daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij over voldoende middelen van bestaan zou beschikken. Immers uit deze garantstelling blijkt niet dat de middelen van de garantsteller ook tot de vrije beschikking van eiser staan. Bovendien heeft eiser in het gehoor voor de inbewaringstelling verklaard dat hij geen vast adres heeft en niet beschikt over geld. Dat eiser een dochter heeft in België en dat hij een aanvraag voor verblijf bij haar heeft ingediend, heeft hij tot op heden niet onderbouwd. Voor verweerder bestond er gelet daarop dan ook geen aanleiding om door te vragen over eisers situatie in België. De rechtbank concludeert dat sprake is van een significant risico op onttrekking aan het toezicht. De zware grond 3a en de lichte gronden 4c en 4d zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
5. Verweerder heeft evenmin aanleiding hoeven zien om te volstaan met een lichter middel dan bewaring. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is sprake van een significant risico op onttrekking. De door eiser overgelegde garantstelling maakt dat niet anders. Verweerder overweegt in dat verband terecht dat eiser niet heeft aangetoond dat hij rechtmatig verblijf heeft in België, zodat toegang tot België niet is gewaarborgd. Door eiser is niet gesteld of gebleken dat hij detentieongeschikt is. Evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Voor zover eiser behoefte heeft aan medische zorg heeft verweerder terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij.
6. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 december 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Deze zware grond is niet aangekruist maar wel gemotiveerd. Dat is voldoende. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX074.
2.Idem.
3.Idem.