Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2], V-nummers: [V nummer 3] en [V nummer 4] , gezamenlijk te noemen: eisers
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, worden de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen op 16 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 30 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren, maar eisers zelf niet.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op grond van de Dublinverordening de aanvragen niet in behandeling hoeft te nemen, omdat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld. Eisers hebben aangevoerd dat zij in Duitsland geen toegang tot medische zorg zullen krijgen, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet voldoende hebben onderbouwd dat dit het geval is. De rechtbank wijst erop dat het aan eisers is om aannemelijk te maken dat de Duitse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen.
De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn, wat betekent dat de eisers geen gelijk krijgen en dat het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. De rechtbank wijst ook op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waaruit volgt dat de staatssecretaris mag vertrouwen op de zorgvuldigheid van de Duitse autoriteiten. De eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 13 februari 2024.