In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 6 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 11 september 2024 te horen dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank heeft op 21 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat verweerder twijfels had over de identiteit van eiser. Eiser had verklaard Eritrees te zijn, maar verweerder vond zijn identiteit niet geloofwaardig, mede omdat hij in Zweden onder een andere naam en nationaliteit geregistreerd stond. De rechtbank constateert wel een motiveringsgebrek in het besluit van verweerder, maar dit leidt niet tot een andere uitkomst voor eiser. De rechtbank legt uit dat het aan de vreemdeling is om zijn identiteit aannemelijk te maken en dat verweerder zorgvuldig moet omgaan met registraties uit andere EU-lidstaten.
De rechtbank oordeelt dat, hoewel verweerder ten onrechte het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast, dit in dit geval geen nadelige gevolgen voor eiser heeft gehad. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser. De rechtbank benadrukt dat de asielaanvraag terecht is afgewezen, evenals het terugkeerbesluit en het inreisverbod.