ECLI:NL:RBDHA:2024:2153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL24.1976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 12 januari 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 30 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat de Duitse autoriteiten hun internationale verplichtingen nakomen. Eiser heeft niet aangetoond dat er in Duitsland structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem. De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten hebben ingestemd met het terugnameverzoek en dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen volgens de Europese asielrichtlijnen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd voor zijn claim dat hij in Duitsland risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht is om informatie te verzamelen over de medische situatie van eiser, aangezien het aan eiser is om zijn medische problemen te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 16 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.1976
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser voert dat in het bestreden besluit sprake is van standaardformuleringen, zonder dat concreet wordt ingegaan op zijn argumenten. Volgens eiser blijkt uit de stukken dat hij in Duitsland risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Hij wordt als vluchteling niet langer geaccepteerd en dreigt te worden uitgezet. Dat hij een Duldung zou hebben gehad, neemt de vrees hiervoor niet weg. Hij verkeert sinds juli 2023 in een verblijfsrechtelijk onzekere situatie. De staatssecretaris had zich er daarom van moeten vergewissen dat eiser in Duitsland opvang en een eerlijke asielprocedure krijgt. Verder stelt eiser dat hij in het aanmeldgehoor heeft aangegeven dat hij medische klachten heeft. Volgens eiser had de staatssecretaris hierover informatie moeten verzamelen, en deze informatie moeten vermelden in het claimverzoek aan Duitsland. Nu dit niet is gebeurd, is de besluitvorming niet duidelijk genoeg en niet voldoende gemotiveerd.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel vanuit mag gaan dat de Duitse autoriteiten hun internationale verplichtingen nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser daar niet in is geslaagd. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat in Duitsland sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. Verder hebben de Duitse autoriteiten met het aanvaarden van het terugnameverzoek toegezegd dat zij de (opvolgende) asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. De staatssecretaris mag hierop vertrouwen en hoeft dus niet te onderzoeken of eiser in Duitsland toegang krijgt tot de opvang en de asielprocedure.
8. Verder hoeft de staatssecretaris geen informatie te verzamelen over de medische situatie van eiser. Het is namelijk aan eiser om zijn gestelde medische problemen te onderbouwen. De staatssecretaris hoeft in het claimverzoek aan Duitsland ook niet te vermelden dat eiser verklaart dat hij medische problemen heeft. In het claimverzoek wordt alleen informatie opgenomen die relevant is voor de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat.2 De staatssecretaris heeft verder terecht overwogen dat er in Duitsland gelijkwaardige medische zorg is, en er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het aangewezen land is om eiser te behandelen. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek of onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
2 Artikel 23, vierde lid, van de Dublinverordening.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.