ECLI:NL:RBDHA:2024:2153
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 12 januari 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 30 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat de Duitse autoriteiten hun internationale verplichtingen nakomen. Eiser heeft niet aangetoond dat er in Duitsland structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem. De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten hebben ingestemd met het terugnameverzoek en dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen volgens de Europese asielrichtlijnen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd voor zijn claim dat hij in Duitsland risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht is om informatie te verzamelen over de medische situatie van eiser, aangezien het aan eiser is om zijn medische problemen te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 16 februari 2024.