In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag met het besluit van 8 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag. Eiseres, van Burundese nationaliteit, heeft haar aanvraag ingediend mede namens haar minderjarige kinderen en heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit houdt in dat eiseres ongelijk krijgt en het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 26 juni 2024 een verzoek om terugname bij Duitsland ingediend, dat op 18 juni 2024 door Duitsland is aanvaard.
Eiseres heeft aangevoerd dat de overdracht aan Duitsland zou getuigen van onevenredige hardheid, omdat zij een duurzame relatie onderhoudt met haar partner, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiseres haar duurzame relatie niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank benadrukt dat de Dublinverordening niet bedoeld is als een route voor reguliere verblijfgronden bij een gezinslid of partner in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt.