ECLI:NL:RBDHA:2024:21554

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.39964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag met het besluit van 8 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag. Eiseres, van Burundese nationaliteit, heeft haar aanvraag ingediend mede namens haar minderjarige kinderen en heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit houdt in dat eiseres ongelijk krijgt en het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 26 juni 2024 een verzoek om terugname bij Duitsland ingediend, dat op 18 juni 2024 door Duitsland is aanvaard.

Eiseres heeft aangevoerd dat de overdracht aan Duitsland zou getuigen van onevenredige hardheid, omdat zij een duurzame relatie onderhoudt met haar partner, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank stelt echter vast dat de minister in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiseres haar duurzame relatie niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank benadrukt dat de Dublinverordening niet bedoeld is als een route voor reguliere verblijfgronden bij een gezinslid of partner in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39964

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
mede namens haar minderjarige kinderen,

[naam],

geboren op [geboortedatum]
en

[naam],

geboren op [geboortedatum],
allen van Burundese nationaliteit,
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening te treffen wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist. [1]
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 26 juni 2024 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 18 juni 2024, op grond van artikel 18, eerste lid onder b van de Dublinverordening aanvaard.
4. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiseres in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiseres. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiseres in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens haar niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Moet de minister de asielaanvraag in behandeling nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
5. Eiseres betoogt dat de overdracht aan Duitsland zou getuigen van een onevenredige hardheid, nu zij met haar partner een duurzame relatie onderhoudt. Haar partner, die de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland woonachtig is, wenst samen met eiseres en zijn twee kinderen uit een eerdere relatie een gezin te vormen in Nederland. Daarbij wijst eiseres erop dat zij momenteel in verwachting is van een kind van haar partner, wat voor haar aanleiding was om haar partner naar Nederland te volgen. Het gegeven dat eiseres stelt traditioneel te zijn getrouwd met haar partner, is volgens haar niet relevant. Centraal staat immers of sprake is van een voldoende duurzame relatie tussen haar en haar partner. Ook het feit dat eiseres en haar partner elkaar op het grondgebied van de lidstaten hebben leren kennen, doet volgens haar niet af aan de duurzaamheid van de relatie.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat het doel van de Dublinverordening is om de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van een asielaanvraag vast te stellen. De Dublinverordening is, zoals de minister terecht stelt, niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden (zoals op grond van artikel 10 van de Dublinverordening) verblijf bij een gezinslid of partner in Nederland kan worden verkregen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiseres geen aanleiding vormen om haar asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De minister wijst er terecht op dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat het overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt, aangezien het bijeenhouden en het bijeenbrengen van het gezin reeds geschiedt op grond van de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening. Nog los van de vraag of het bestaan van een duurzame relatie per definitie gekwalificeerd kan worden als een bijzondere individuele omstandigheid in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening, heeft de minister in dit geval in redelijkheid kunnen concluderen dat eiseres haar duurzame relatie niet aannemelijk heeft gemaakt. De - zonder deze met documenten te onderbouwen - stelling dat eiseres een duurzame relatie onderhoudt met haar partner is hiervoor onvoldoende. Dit geldt eveneens voor het door eiseres gestelde dat zij in verwachting is van haar partner, hetgeen evenmin met documenten is onderbouwd. De minister heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat eiseres en haar partner elkaar pas op het grondgebied van de lidstaten hebben leren kennen en dat eiseres slechts traditioneel zou zijn getrouwd met haar partner. Deze omstandigheden maken niet dat er in eiseres haar geval gesproken kan worden van een wettig huwelijk en gelet op het feit dat zij elkaar pas op het grondgebied van de lidstaten hebben leren kennen, blijkt niet van een duurzame relatie. De minister heeft in de omstandigheden van eiseres dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Het verzoek staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.39965.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.