ECLI:NL:RBDHA:2024:2157
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat hij ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en de grondrechten respecteren, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat eiser zijn stellingen over de opvang, discriminatie en detentie niet heeft onderbouwd.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is op 9 februari 2024 openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.