In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben, heeft tegen het besluit van 4 december 2024 beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 18 december 2024, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt voor een overdracht onder de Dublinverordening bestond en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte de grondslag van de maatregel, stellende dat hij rechtmatig verblijf had in Italië, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om de maatregel te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.