ECLI:NL:RBDHA:2024:21618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.31607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de afwijzing van een verblijfsdocument EU/EER voor een Cubaanse eiseres met familie in Nederland

In deze herstelde uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2024, wordt het beroep van een Cubaanse eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 7 december 2023 afgewezen, met een bestreden besluit op 16 juli 2024, waarin de afwijzing werd gehandhaafd. De rechtbank heeft op 21 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De eiseres, die de Cubaanse nationaliteit bezit, had een aanvraag ingediend om een verblijfsdocument als familielid van een EU-burger, haar meerderjarige dochter die de Nederlandse nationaliteit heeft. De minister wees de aanvraag af, omdat de referent niet de nationaliteit van een EU-lidstaat bezit en er geen bewijs was dat zij samen in een andere lidstaat hadden verbleven. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van beschermenswaardig familie- en gezinsleven tussen de eiseres en haar dochter, en tussen de eiseres en haar kleinkinderen. De rechtbank concludeert dat de minister zijn belangenafweging niet correct heeft uitgevoerd en vernietigt het bestreden besluit.

De rechtbank draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de overwegingen van de rechtbank. Tevens moet de minister de proceskosten van de eiseres vergoeden, vastgesteld op € 1.750,00, en het griffierecht van € 187,00 terugbetalen. Deze uitspraak is een hersteluitspraak, omdat in de oorspronkelijke uitspraak de eiseres abusievelijk als Colombiaanse was aangemerkt in plaats van Cubaanse.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31607 (rectificatie pagina 1)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 7 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 juli 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit

3. Op 28 april 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend om afgifte van een
bewijs van rechtmatig verblijf als familielid van een burger van de Unie. Eiseres bezit de
ColombiaanseCubaanse nationaliteit en zij wenst verblijf bij haar meerderjarige dochter in Nederland die inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezit.
4. In het primaire besluit heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat de referent [3] in deze procedure niet kan optreden als verblijfsgever. De reden hiervoor is volgens de minister dat referente niet de nationaliteit bezit van een EU-lidstaat. Omdat ook niet is gebleken dat referente en eiseres in een andere lidstaat dan Nederland hebben verbleven en samen zijn teruggekeerd naar Nederland, kan het gevraagde document niet worden afgegeven, volgens de minister. Verder heeft de minister geoordeeld dat eiseres ook niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM [4] , omdat volgens de minister geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid tussen eiseres en haar dochter. Ook de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM valt volgens de minister in het nadeel van eiseres uit.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing. Op 18 april 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij eiseres en referente hun bezwaren tegen de afwijzing naar voren hebben gebracht.
6. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De minister heeft overwogen dat niet in geschil is dat eiseres niet in aanmerking komt voor een document als bedoelt in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 [5] , waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Verder heeft de minister overwogen dat volgens hem geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Ook is er volgens hem geen sprake van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Er is volgens de minister tussen hen dus geen sprake van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres terecht niet in aanmerking is gebracht voor een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000. Het beroep richt zich tegen het oordeel van de minister dat geen sprake zou zijn van beschermenswaardig familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en haar dochter en tussen eiseres en de kleinkinderen en de door de minister gemaakte belangenafweging.
Artikel 8 EVRM
9. In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Is er sprake van familieleven tussen eiseres en referente?

10. Referente is de meerderjarige dochter van eiseres. Volgens het EHRM [6] bestaat familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM tussen meerderjarigen buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. [7] Het gaat er daarbij om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke.
11. Eiseres heeft gesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen haar en haar dochter.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat de minister in het bestreden besluit op dit punt niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het primaire besluit. Immers in de gronden van bezwaar heeft eiseres allerlei omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zij meent dat wel sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen haar een haar dochter. De minister is in het bestreden besluit niet gemotiveerd ingegaan op de door eiseres overgelegde stukken en de bijbehorende argumenten. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Met de motivering die in het verweerschrift is gegeven en ter zitting is toegelicht, heeft de minister dit gebrek hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat de omstandigheid dat eiseres langere periodes op basis van een visum bij haar dochter in huis heeft gewoond en daar nu ook woont, op zichzelf niet betekent dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verder heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat de financiële ondersteuning van eiseres door referente ook op afstand kan voortduren. Nu naar het oordeel van de rechtbank de minister niet ten onrechte geen bijkomende elementen van afhankelijkheid aanneemt tussen eiseres en referente, heeft hij terecht overwogen dat een belangenafweging in het kader van artikel 8 van de het EVRM achterwege kan blijven. Het motiveringsgebrek in het bestreden besluit kan daarom in beginsel op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht worden gepasseerd.
Is er sprake van familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen?
13. Over de relatie tussen een grootouder en kleinkind heeft het EHRM overwogen dat deze onder normale omstandigheden naar haar aard verschilt van die van een ouder en minderjarig kind en daarom in het algemeen aanleiding geeft voor een mindere mate van bescherming. [8] Voor de vraag of een relatie tussen een minderjarig kleinkind en grootouder onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM valt, is van belang of er tussen hen ‘hechte persoonlijke banden’ bestaan.
14. Eiseres stelt in de eerste plaats dat de minister in het primaire besluit ten onrechte niet heeft beoordeeld of tussen haar en de kleinkinderen sprake is van beschermenswaardig familieleven. Eiseres is verder van mening dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte tot de conclusie komt dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden.
15. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat in het primaire besluit ten onrechte geen beoordeling heeft plaatsgevonden ten aanzien van het gestelde familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen. Omdat de bezwaarfase een algehele heroverweging van het primaire besluit betreft en de minister in het bestreden besluit wel heeft beoordeeld of tussen eiseres en haar kleinkinderen sprake is van beschermenswaardig familieleven, heeft de minister dit gebrek in het primaire besluit hersteld.
15.1.
De rechtbank is echter van oordeel dat de minister zijn standpunt waarom naar zijn mening geen sprake is van hechte persoonlijke banden onvoldoende heeft gemotiveerd. In het bestreden besluit heeft de minister volstaan met de overweging dat daarvan geen sprake is omdat de kleinkinderen voor hun opvoeding en verzorging volledig afhankelijk zijn van hun ouders. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat deze overweging niet. De minister is daarmee onvoldoende ingegaan op de door eiseres aangevoerde omstandigheden die zouden maken dat wel sprake is van hechte persoonlijke banden. In dit verband heeft eiseres er bijvoorbeeld op gewezen dat zij – sinds de kleinkinderen geboren zijn – 180 dagen per jaar bij de kleinkinderen woont, en dat zij meehelpt met hun opvoeding. Met de stelling van de minister ter zitting dat tussen eiseres en haar kleinkinderen sprake is van een normale oma-rol en dat het met name fijn en handig is dat oma hier is, miskent de minister dat een dergelijk lang verblijf van oma in het gezin van de kleinkinderen en de wijze waarop zij invulling geeft aan haar verblijf binnen het gezin, (naar Nederlandse maatstaven) niet zo gebruikelijk is. Ook hier is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een motiveringsgebrek. Omdat de minister in het bestreden toch een belangafweging heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM met betrekking tot eiseres en haar kleinkinderen, zal de rechtbank beoordelen of die belangenafweging volledig en juist is.
Heeft de minister een juiste belangenafweging gemaakt?
16. Eiseres stelt dat de minister niet alle omstandigheden in zijn belangafweging heeft meegenomen en dat de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel uitvalt.
17. De rechtbank is van oordeel dat de minister in zijn belangafweging ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat eiseres werk heeft in Nederland. Dit betekent in elk geval dat de minister niet alle feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat verweerder weliswaar erkent dat eiseres een zorgverzekering heeft en dus verzekerd is tegen zorgkosten, maar vervolgens in het nadeel van eiseres meeweegt dat eiseres in de toekomst (meer) gebruik zal maken van zorg. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een onzekere toekomstige gebeurtenis waar de minister in zijn besluitvorming niet op vooruit kan lopen. Op dit moment heeft eiseres werk, woont zij bij haar dochter en kleinkinderen in huis en is zij verzekerd tegen zorgkosten. Met de stelling in het verweerschrift dat de elementen die eiseres in de gronden heeft aangevoerd over dat zij geen aanspraak op de huizenmarkt zal doen, vitaal is en kan werken, geen doorslaggevende elementen zijn, gaat de minister er naar het oordeel van de rechtbank aan voorbij dat dit voor de minister blijkens het bestreden besluit wel erg belangrijke, zo niet de belangrijkste elementen zijn geweest in de belangenafweging. Met de stelling dat dit bovendien onzekere toekomstige gebeurtenissen betreffen, gebruikt de minister eenzelfde motivering als die hij eiseres verwijt. Omdat de minister naar het oordeel van de rechtbank niet alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit en is er sprake van meerdere motiveringsgebreken.

Conclusie en gevolgen

18. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit op meerdere verschillende punten onvoldoende is gemotiveerd, zodat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wordt vernietigd. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. Er bestaat geen aanleiding om de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat de minister een nieuwe belangenafweging dient te maken waarbij hij alle van belang zijnde feiten en omstandigheden dient te betrekken. De minister moet opnieuw op het bezwaarschrift beslissen en hij moet daarbij rekening houden met wat de rechtbank in deze uitspraak heeft geoordeeld. De minister moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.750,00. [9] Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,00 aan haar te vergoeden
Deze hersteluitspraak is gedaan omdat in de oorspronkelijke uitspraak eiseres abusievelijk als Colombiaanse is aangemerkt in plaats van Cubaanse. Deze hersteluitspraak treedt in de plaats van de oorspronkelijke uitspraak die op 12 december 2024 is gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om binnen 6 weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1750,00 aan proceskosten aan eiseres;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zaak NL24.31609
3.De dochter van eiseres
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.Vreemdelingenwet 2000
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
7.Zie bijvoorbeeld paragraaf 64 van het arrest van 2 september 2020, Azerkane, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816
8.zie paragraaf 110 van de beslissing van het EHRM van 25 november 2014, Kruškić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013.
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Daarbij is 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting toegekend. Waarde per punt is € 875,00