ECLI:NL:RBDHA:2024:21635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.49931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Dublinverordening en de beoordeling van zware en lichte gronden in vreemdelingenrechtelijke procedures

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die de Gambiaanse nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser niet beschikt over een geldig reisdocument en dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Eiser betwistte de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om de gronden van de maatregel te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden, samen met de lichte gronden, voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden wijzen op de mogelijkheid van een lichter middel, en de rechtbank oordeelde dat de detentie niet onredelijk bezwarend was.

De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49931

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 18 december 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 19 december 2024 een verweerschrift ingediend. Op 19 december 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden. Ten aanzien van zware grond 3a voert eiser aan dat hij op dit moment niet beschikt over een geldig paspoort of identiteitsdocument. Hij heeft geprobeerd nieuwe documenten te verkrijgen maar dat is niet gelukt. De zware grond 3d heeft verweerder ook ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser heeft volledige openheid gegeven over zijn identiteit, nationaliteit en eerdere verblijf in Frankrijk. Hij verleent alle medewerking en hij heeft ook verklaard mee te willen werken aan terugkeer naar Frankrijk. Bovendien is eiser van mening dat, gelet op het voorgaande, een lichter middel volstaat.
4. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Verweerder heeft de zware grond 3a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldig reisdocument. Gelet hierop is eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland ingereisd. De lichte gronden heeft eiser niet betwist. De rechtbank stelt vast dat deze feitelijk juist zijn en voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd.
5. De zware grond 3a en de lichte gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
6. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend is toe te passen. Uit de gronden in de maatregel vloeit voort dat er sprake is van een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Hoewel eiser heeft verklaard dat hij zal meewerken aan terugkeer naar Frankrijk is die enkele verklaring onvoldoende. Verweerder heeft in dat verband kunnen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij voor zijn komst naar Nederland in meerdere landen in Europa is geweest. Hierdoor is het risico op onttrekking groot. Eiser heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat met een lichter middel had moeten worden volstaan. Ook is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
7. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.