ECLI:NL:RBDHA:2024:21636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
NL24.41817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Syrische eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eiser heeft aangevoerd dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende bezwaren heeft geuit tegen de overdracht aan Frankrijk en dat er substantiële problemen zijn in de opvangvoorzieningen in Frankrijk die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister terecht heeft overwogen dat de eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren kenbaar te maken en dat de stellingen van de eiser onvoldoende onderbouwd zijn om aan te nemen dat er een reëel risico bestaat op schending van zijn rechten bij overdracht aan Frankrijk. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk. De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41817

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.41818. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 10 mei 2024 bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 9 juli 2024, op grond van artikel 12, vierde lid van de Dublinverordening aanvaard.
Verwijzing naar de zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Beroepsgronden
6. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat deze onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel dat het onvoldoende is gemotiveerd. Eiser voert daartoe aan dat door de minister ten onrechte is geoordeeld dat eiser onvoldoende zijn bezwaren kenbaar heeft gemaakt in het Dublin aanmeldgehoor. De minister heeft nagelaten het gebruikelijke model aan vragen aan eiser voor te leggen en er zijn slechts drie vragen aan eiser gesteld over zijn bezwaren tegen een overdracht aan Frankrijk.
6.1.
Daarnaast is eiser van mening dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er zijn substantiële problemen in de opvangvoorzieningen in Frankrijk en het is onjuist te stellen dat deze niet ernstig genoeg zijn om aan de hoge drempel van het arrest Jawo te voldoen. De problemen in de opvangvoorzieningen omvatten onder andere overbevolking, beperkte toegang tot essentiële diensten en gebrekkige medische zorg. Deze omstandigheden kunnen leiden tot een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De problemen binnen het Franse asielsysteem zijn structureel en kunnen niet eenvoudig worden afgehandeld met de stelling dat beroep bij de Franse autoriteiten mogelijk is.
6.2.
Eiser stelt voorts dat er een onderzoeksplicht op de minister rust en dat Frankrijk om individuele garanties moet worden gevraagd om zo na te gaan of de overdracht van eiser verantwoord is en om vast te stellen dat er geen sprake is van strijd met artikel 4 van het Handvest. De minister heeft dit ten onrechte niet gedaan, aldus eiser.
6.3.
Tot slot stelt eiser dat de minister ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Allereerst omdat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk en daarnaast omdat er sprake is van bijzondere en individuele omstandigheden. Eiser heeft suikerziekte waar hij medicatie voor gebruikt en is een tijd geleden gedotterd. Eiser zal in Frankrijk als Dublinterugkeerder moeizaam toegang hebben tot medische faciliteiten. Hij loopt bij overdracht dan ook een groot risico op ernstige gezondheidsproblemen.
Het aanmeldgehoor
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat eiser in het aanmeldgehoor voldoende gelegenheid heeft gekregen zijn bezwaren tegen de overdracht kenbaar te maken. In het aanmeldgehoor is eiser gevraagd zijn bezwaren nader toe te lichten en vervolgens of er nog andere redenen zijn waarom hij niet overgedragen kan worden aan Frankrijk. Eiser heeft daarnaast na afloop van het gehoor verklaard geen op- of aanmerkingen te hebben ten aanzien van de werkwijze van de gehoormedewerker of de tolk. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan de minister ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
8. De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de minister er in het algemeen van uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Alhoewel kan worden aangenomen dat er problemen zijn (geweest) met de opvang van vreemdelingen in Frankrijk, is niet gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht van eiser aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De enkele en onvoldoende onderbouwde stellingen van eiser dat er in Frankrijk sprake is van substantiële problemen in de opvangvoorziening en dat hij zich in Frankrijk onveilig voelde, zijn hiertoe onvoldoende. Voor zover eiser meent dat er geen of ontoereikende zorg- of opvangvoorzieningen voor hem beschikbaar zullen zijn, stelt de minister terecht dat hij hierover - als dat inderdaad zo blijkt te zijn – kan klagen bij de Franse autoriteiten. Er rustte dan ook geen plicht tot nader onderzoek op de minister en de beschikking is op deze punten afdoende gemotiveerd.
Moet de minister de asielaanvraag in behandeling nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de medische omstandigheden van eiser geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De minister heeft in het bestreden besluit terecht kunnen overwegen dat eiser geen recente medische documenten heeft overgelegd en dat er daarnaast geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. Daarbij wordt terecht overwogen dat Frankrijk dezelfde medische voorzieningen heeft als Nederland en er daarom verwacht mag worden dat Frankrijk de medische problemen van eiser net zo goed kan behandelen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.