ECLI:NL:RBDHA:2024:21636
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Syrische eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eiser heeft aangevoerd dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende bezwaren heeft geuit tegen de overdracht aan Frankrijk en dat er substantiële problemen zijn in de opvangvoorzieningen in Frankrijk die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister terecht heeft overwogen dat de eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren kenbaar te maken en dat de stellingen van de eiser onvoldoende onderbouwd zijn om aan te nemen dat er een reëel risico bestaat op schending van zijn rechten bij overdracht aan Frankrijk. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk. De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 december 2024.