In deze zaak heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde C. Chand, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor haarzelf en haar minderjarige dochter. De aanvraag is op 31 oktober 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is echter verlengd met drie maanden, waardoor de deadline op 29 april 2023 viel. Eiseres heeft de staatssecretaris op 19 juni 2023 in gebreke gesteld, en het beroep is op 20 juli 2023 ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. Eiseres verzoekt de rechtbank om de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken na de uitspraak een besluit bekend te maken. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van vier weken op om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat hij een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 en bepaalt dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op 21 februari 2024.