ECLI:NL:RBDHA:2024:21656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
NL24.42719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 13 december 2024, werd het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 4 oktober 2024 behandeld. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd gekregen op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet. Tijdens de zitting was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. E. Stap, was wel aanwezig. De minister werd vertegenwoordigd door mr. P.A.L.A. van Ittersum.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten om de vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, omdat eiser niet had voldaan aan de verplichting om Nederland te verlaten en geen vaste woon- of verblijfplaats had. Eiser had ook geen bezwaren geuit tegen de maatregel en had niet aangetoond dat hij recht had op opvang. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke belangen van eiser voldoende waren meegewogen en dat er geen aanleiding was voor een lichter middel.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. V.A.G. van Dijk, in aanwezigheid van griffier mr. K.E. Mulder. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42719

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van 4 oktober 2024, waarbij de minister heeft besloten om eiser een vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 56, eerste lid van de Vw [1] op te leggen.
1.1.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
1.3.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en ook geen vergoeding van de proceskosten. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.

Overwegingen

3. Aan eiser is de plicht opgelegd om vanaf 1 oktober 2024 te verblijven in de gemeente Westerwolde, binnen de vrijheidsbeperkende locatie. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert. Hierbij is van belang dat eiser niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Verder beschikt eiser niet over een vaste woon- of verblijfplaats. Daarnaast beschikt eiser ook niet over voldoende middelen van bestaan. Bovendien is het recht op opvang verstreken op 19 september 2024. De minister voegt daar op de zitting aan toe dat geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen de beslissing van 19 september 2024 en eiser dus nog steeds geen rechtmatig verblijf heeft.
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat zijn persoonlijke belangen onvoldoende zijn meegewogen. Dit is namelijk door eiser niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. Bovendien heeft eiser aangegeven dat hij geen bezwaren heeft tegen het opleggen van de maatregel. Ook had de minister in dit geval geen aanleiding hoeven zien tot het opleggen van een lichter middel, omdat eiser niet concreet heeft gemaakt dat hij toegang tot opvang heeft.
5. De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2024 door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.