ECLI:NL:RBDHA:2024:21656
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 13 december 2024, werd het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 4 oktober 2024 behandeld. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd gekregen op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet. Tijdens de zitting was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. E. Stap, was wel aanwezig. De minister werd vertegenwoordigd door mr. P.A.L.A. van Ittersum.
De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten om de vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, omdat eiser niet had voldaan aan de verplichting om Nederland te verlaten en geen vaste woon- of verblijfplaats had. Eiser had ook geen bezwaren geuit tegen de maatregel en had niet aangetoond dat hij recht had op opvang. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke belangen van eiser voldoende waren meegewogen en dat er geen aanleiding was voor een lichter middel.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. V.A.G. van Dijk, in aanwezigheid van griffier mr. K.E. Mulder. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.