ECLI:NL:RBDHA:2024:21683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23/6978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening zelfstandigen wegens niet-levensvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag en een zelfstandige ondernemer, eiseres, die een aanvraag had ingediend voor bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag werd afgewezen omdat het college van oordeel was dat de onderneming van eiseres niet levensvatbaar was. Eiseres had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was beëindigd toen zij als zelfstandig ondernemer ging werken. In juni 2023 diende zij een aanvraag in voor een Bbz-uitkering, maar het college concludeerde dat zij op korte termijn geen winst zou kunnen maken, mede door haar onzekere woonsituatie en het gebrek aan een bedrijfslocatie. Eiseres stelde dat zij in het verleden winstgevend was geweest en dat zij een klantenbestand had opgebouwd, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende had onderbouwd dat haar onderneming levensvatbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door het college in stand bleef. Eiseres kreeg geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6978

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: J.A. Bogaards).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren eiseres en de gemachtigden van eiseres en verweerder aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres ontving tot 15 oktober 2021 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Haar bijstandsuitkering werd beëindigd omdat ze als zelfstandig ondernemer ging werken.
1.2.
Op 5 juni 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een Bbz-uitkering voor haar onderneming ‘ [bedrijfsnaam 1] ’.
1.3.
Op 14 juni 2023 heeft er een gesprek tussen eiseres en verweerder plaatsgevonden. Eiseres heeft verklaard tot en met maart 2023 als Zzp’er te hebben gewerkt bij ‘ [bedrijfsnaam 2] ’. Zij maakte gebruik van deze locatie voor haar werkzaamheden als schoonheidsspecialist. De afspraak was dat zij de helft van haar opbrengsten mocht houden en de andere helft zou afstaan aan de eigenaar van ‘ [bedrijfsnaam 2] ’. Ook huurde ze een woonruimte op de bedrijfslocatie. Vanwege een conflict met de eigenaar heeft eiseres de samenwerking beëindigd. Eiseres is hierdoor ook haar woonruimte kwijtgeraakt. Eiseres wil haar werkzaamheden als zelfstandig ondernemer voortzetten op een andere locatie. Daarvoor heeft ze een bedrijfsruimte nodig. In het gesprek met verweerder heeft eiseres aangegeven dat zij in 2022 een nettoresultaat heeft behaald van € 13.340,- en het eerste kwartaal van 2023 een nettoresultaat heeft behaald van € 5.423,-. De komende zes maanden verwachtte eiseres geen winst.
1.4.
Met het primaire besluit is de aanvraag van eiseres om een Bbz-uitkering afgewezen omdat haar bedrijf volgens verweerder naar verwachting niet levensvatbaar is.
2. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres met haar onderneming op korte termijn geen omzet kan maken. Er kan dus ook geen winst worden gemaakt. Dit in combinatie met haar onzekere woonsituatie en het gebrek aan een bedrijfslocatie, maakt dat de onderneming niet levensvatbaar wordt geacht. De stelling van eiseres dat zij eigenlijk meer nettoresultaat heeft behaald dan ze had verklaard, omdat ze de helft van haar winst moest afstaan aan de eigenaar van ‘ [bedrijfsnaam 2] ’ is volgens verweerder niet onderbouwd. Ook haar betoog dat ze een groot klantenbestand heeft opgebouwd bij ‘ [bedrijfsnaam 2] ’ dat zij mee kan nemen naar haar toekomstige bedrijfslocatie, slaagt niet. Dit is namelijk niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd, aldus verweerder.
3. De rechtbank komt aan de hand van de door eiseres aangevoerde gronden tot de volgende beoordeling van het beroep.
3.1.
Tussen partijen is in geschil of het bedrijf van eiseres ten tijde van het besluit op de aanvraag als levensvatbaar in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 was aan te merken. Nu het hier gaat om een aanvraag rust de bewijslast van levensvatbaarheid op eiseres. [1]
3.2.
Een levensvatbaar bedrijf is volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 het bedrijf waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf en voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het inkomen toereikend dient te zijn om aan alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar dienen te zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan. Voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf is de situatie van het bedrijf ten tijde van het besluit op de aanvraag bepalend, in dit geval dus op 14 juni 2023. [2]
3.3.
Eiseres stelt dat haar onderneming sinds de oprichting in 2020 winstgevend is geweest. Op basis van haar eigen klantenbestand genereerde eiseres een inkomen boven het bruto minimumloon. Eiseres stelt verder dat ze haar klantenbestand heeft weten te behouden, zodat ze op ieder moment haar werkzaamheden zou kunnen voortzetten. Het enige wat ontbreekt is een bedrijfslocatie, aldus eiseres.
3.4.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar onderneming levensvatbaar is. Hierbij is van belang dat eiseres de komende zes maanden geen omzet verwacht. Dat eiseres in het verleden een inkomen uit haar onderneming heeft gegeneerd dat boven het bruto minimumloon ligt, betekent niet dat eiseres ook na de bijstandsverlening een inkomen zal generen dat toereikend is. Hierbij is van belang dat, zoals verweerder heeft opgemerkt, eiseres in een instelling voor maatschappelijke opvang verblijft omdat zij dakloos is. Ook beschikt eiseres niet over een bedrijfsruimte. Hierdoor heeft zij sinds april 2023 geen winst kunnen maken. Op basis van deze gegevens heeft verweerder op het moment van het besluit op de aanvraag terecht geconcludeerd dat eiseres naar verwachting op korte termijn geen winst zal kunnen maken met haar onderneming.
3.5.
Eiseres heeft bovendien niet onderbouwd dat zij bij ‘ [bedrijfsnaam 2] ’ een groot klantenbestand heeft opgebouwd, dat zij ook heeft weten te behouden en dat zij deze klanten kan meenemen naar haar toekomstige bedrijfslocatie. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat onduidelijk is hoe eiseres haar klantenbestand heeft kunnen behouden nu ten tijde van de afwijzing van de aanvraag haar werkzaamheden reeds maanden stil lagen. Bovendien is enkel het hebben van een groot klantenbestand onvoldoende om te kunnen spreken van een levensvatbaar bedrijf. Gelet op al deze omstandigheden heeft verweerder de onderneming van eiseres niet levensvatbaar kunnen achten.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk heeft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1253.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1087.