ECLI:NL:RBDHA:2024:2173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
22/2146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor kap van bomen in het kader van een bouwproject

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het kappen van twee lindebomen in Delft. Eiser, die een omgevingsvergunning had aangevraagd voor het veranderen van een pand tot zelfstandige wooneenheden en het kappen van vijf bomen, kreeg in eerdere besluiten te maken met een aantal wijzigingen en herroepen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Delft. De Vereniging, die als derde partij optrad, had bezwaar gemaakt tegen de kap van de bomen, maar werd door de rechtbank niet als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de vergunning voor de kap van de twee lindes terecht was, omdat de belangen van behoud van de bomen zwaarder wogen dan de belangen van de vergunningaanvraag. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de lindes niet konden worden behouden en dat er alternatieve inrichtingsvormen mogelijk waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. de Vet),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. L. van Broekhoven).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel
[vereniging](de Vereniging) en
[naam 1]( [naam 1] ), uit [plaatsnaam] .

Procesverloop

1.1
In het besluit van 19 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van het pand aan de [adres 1] te [plaatsnaam] tot tien zelfstandige wooneenheden, het realiseren van zes parkeerplaatsen op eigen terrein (in de tuin) en het kappen van vijf bomen, te weten vier lindes en een esdoorn.
1.2
In het besluit van 23 oktober 2018 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van de Vereniging tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij bepaald dat kan worden volstaan met het realiseren van vijf in plaats van zes parkeerplaatsen.
1.3
De Vereniging heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.4
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening bij uitspraak van 28 januari 2019 toegewezen en het primaire besluit en bestreden besluit 1 geschorst voor zover deze besluiten betrekking hebben op de kap van de twee lindes grenzend aan de tuinmuur van de percelen [adres 2] / [adres 3] (de twee lindes) tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep.
1.5
In het besluit van 4 juni 2019 (bestreden besluit 2) heeft verweerder bestreden besluit 1 gewijzigd en het primaire besluit herroepen voor zover dat betrekking heeft op de kap van de bomen. De omgevingsvergunning wordt geweigerd ten aanzien van de twee lindes, op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder g, en artikel 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), jo. artikel 7, tweede lid, van de Bomenverordening Delft 2013 (Bomenverordening) en de Beleidsregels voor de beoordeling van kapaanvragen, behorend bij bomenverordening Delft 2013 (Beleidsregels). Door twee parkeerplaatsen te realiseren in de carport en drie elders in de tuin, kunnen de twee lindes volgens verweerder behouden blijven.
1.6
Eiser heeft tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld. De Vereniging heeft haar beroep gehandhaafd.
1.7
Bij uitspraak van 6 januari 2022 (zaaknummer 19/4353) heeft deze rechtbank eisers beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit zoals gewijzigd in bestreden besluit 2 vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat verweerder in het bestreden besluit 2 ten onrechte niet heeft beslist op de aanvraag, nu de aanvraag niet voorziet in een vijfde parkeerplaats in de carport.
1.8
Bij uitspraak van 6 januari 2022 (zaaknummer 18/7870) heeft deze rechtbank uitspraak gedaan ten aanzien van het beroep van de Vereniging. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de Vereniging niet kan worden aangemerkt als belanghebbende en daarom ten onrechte is ontvangen in haar bezwaar. De rechtbank heeft het beroep, voor zover ingediend door de Vereniging, gegrond verklaard, het bestreden besluit voor zover de Vereniging daarin is ontvangen in haar bezwaar, vernietigd, het bezwaar van de Vereniging niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor zover ingediend door [naam 1] (voorzitter van de Vereniging) ongegrond verklaard.
1.9
In het besluit van 21 februari 2022 (bestreden besluit 3) heeft verweerder eisers bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder heeft besloten de omgevingsvergunning voor “het vellen van een houtopstand” gedeeltelijk te verlenen, namelijk voor de kap van drie van de vijf bomen op het perceel.
1.1
Eiser heeft tegen bestreden besluit 3 beroep ingesteld.
1.11
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.12
Derde-partijen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
1.13
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld, samen met eisers beroep in de zaak met nummer SGR 23/4755. In die zaak zal heden afzonderlijk uitspraak gedaan worden.
1.14
Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door mr. [naam 2] en [naam 3] . Verder zijn verschenen [naam 1] en namens de Vereniging [naam 4] .

Beoordeling door de rechtbank

Zijn de Vereniging en [naam 1] belanghebbende?
2.1
Eerst zal de rechtbank beoordelen of de Vereniging en [naam 1] op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als belanghebbende aan het geding kunnen deelnemen. Daartoe is van belang of zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn aan te merken.
2.2
In de uitspraak van 6 januari 2022 (SGR 18/7870) heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de Vereniging slechts is opgericht om deze procedure te kunnen voeren en daarom niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. Voor een ander oordeel bestaat thans geen aanleiding. Deze procedure is immers het vervolg van de procedure die leidde tot de uitspraak van 6 januari 2022. Gelet daarop is de conclusie dat de Vereniging ook in deze procedure niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
2.4
[naam 1] woont aan de [adres 4] in [plaatsnaam] . Dit is op geringe afstand van het pand en de binnentuin waar het bestreden besluit 3 op ziet. Ook heeft [naam 1] zicht op de binnentuin. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om haar als belanghebbende aan te merken. Zij kan dus als belanghebbende aan het geding deelnemen.
Wat is nog in geschil?
3. Eiser richt zich in zijn beroepschrift tegen de weigering een omgevingsvergunning te verlenen voor de kap van de twee lindes in bestreden besluit 3. Als de omgevingsvergunning voor het carportgebouw niet wordt verleend, dan moet de kap van de twee lindes vergund worden, omdat anders buiten de grondslag van de aanvraag wordt getreden. Daarnaast heeft eiser gronden aangevoerd tegen de in bestreden besluit 3 opgenomen voorschriften 1 en 2. Ook betoogt hij dat verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond had moeten verklaren en de kosten van bezwaar daarom had moeten vergoeden, nu de herplantplicht is teruggebracht van vijf naar drie bomen.
Toetsingskader
4.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.2
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 26 september 2017. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.3
De door eiser aangevraagde omgevingsvergunning betreft – voor zover in deze procedure relevant – de activiteit “het vellen van een houtopstand” als vermeld in artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wabo. De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen dient ingevolge artikel 2.18 van de Wabo te worden beoordeeld aan de hand van artikel 7, tweede lid, van de Bomenverordening.
4.4
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Bomenverordening kan verweerder de vergunning weigeren indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- waarden van stads- en dorpsschoon;
- waarden voor recreatie en leefbaarheid.
4.5
Of de belangen van verlening van de vergunning opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand, beoordeelt verweerder aan de hand van de Beleidsregels. Op grond van artikel B1.1 van de Beleidsregels is – voor zover hier relevant – sprake van een gegronde reden om een houtopstand te vellen als deze moet wijken voor de realisatie of heraanleg van een (bouw)werk en aannemelijk kan worden gemaakt dat de betreffende houtopstand niet kan worden behouden door deze in de plannen in te plannen of door deze te verplanten.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de twee lindes bijzondere waarden van stadsschoon bezitten. Op grond hiervan kan verweerder de omgevingsvergunning weigeren, als het belang van het kappen niet opweegt tegen dit belang bij behoud van de lindes. Om die belangenafweging te kunnen maken, is gelet op artikel B1.1. van de Beleidsregels van belang om vast te stellen of er een gegronde reden is om de lindes te kappen.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een gegronde reden voor het kappen van de twee lindes. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de twee lindes niet behouden kunnen worden door deze in de plannen in te passen. Eiser heeft zelfs ter zitting bevestigd dat er alternatieve inrichtingsvormen voor de tuin zijn waarbij de twee lindes behouden kunnen blijven, zoals het door eiser in mei 2022 ingediende voorstel voor de inrichting van de tuin. Dat eiser heeft gesteld dat het behoud van de twee lindes ten koste zal gaan van de oorspronkelijke plannen voor het realiseren van een siertuin op het perceel doet hieraan niet af. Dat argument kan immers geen rol spelen in het toetsingskader zoals geformuleerd in de Bomenverordening, in samenhang gelezen met de Beleidsregels.
5.3
Eiser heeft verder aangevoerd dat de weigering om de twee bomen te kappen niet als voorschrift aan de omgevingsvergunning mag worden verbonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen procesbelang bij deze beroepsgrond. Daartoe overweegt de rechtbank dat in het voorgaande al is overwogen dat de omgevingsvergunning voor het kappen van de twee lindes terecht is geweigerd. Gelet daarop was het niet noodzakelijk om het niet mogen kappen van de twee lindes ook in een voorschrift op te nemen. Eiser heeft echter geen belang bij vernietiging van dit voorschrift, omdat dit niet zou leiden tot een ander rechtsgevolg. De omgevingsvergunning voor de kap van de twee lindes blijft dan immers nog steeds geweigerd.
5.4
Eisers stelling dat in het bestreden besluit 3 niet duidelijk is vermeld welke bomen mogen worden gekapt en welke niet, ontbeert feitelijke grondslag. In het besluit is ten aanzien van de twee lindes die niet gekapt mogen worden duidelijk vermeld dat dit de twee lindes betreft grenzend aan de tuinmuur van de percelen [adres 2] / [adres 3] . In combinatie met de tekening bij de aanvraag, waarop de vijf gewenst te kappen bomen (waaronder de twee lindes naast de tuinmuur) zijn aangeduid, is duidelijk om welke bomen het gaat. Dat maakt dat ook duidelijk is welke drie andere bomen gekapt mogen worden. Overigens is ter zitting niet gebleken dat voor eiser niet duidelijk is welke bomen mogen worden gekapt en welke niet.
5.5
Eiser stelt dat de overweging van de rechtbank in de uitspraak van 6 januari 2022, dat verweerder met het besluit buiten de grondslag van de aanvraag treedt, van belang blijft. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank dat geen sprake is van het verlaten van de grondslag van de aanvraag. Verweerder heeft immers beslist op de aanvraag: ten aanzien van twee aangevraagd te kappen bomen is de vergunning geweigerd, ten aanzien de drie andere aangevraagd te kappen bomen is de vergunning verleend. Anders dan in de uitspraak 6 januari 2022 is dit besluit niet gemotiveerd aan de hand van een parkeeroplossing die eigenhandig door verweerder is bedacht, maar aan de hand van de vaststelling dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de lindes niet kunnen worden behouden door deze in de plannen in te passen of te verplanten. Dat dit een deugdelijke motivering is, blijkt als reeds overwogen uit het door eiser in mei 2022 ingediende voorstel voor de inrichting van de tuin, waarmee de lindes behouden kunnen blijven.
5.6
Eiser betoogt dat het onbegrijpelijk is dat het indienen van een bezwaarschrift tegen een nog te nemen besluit tot rechtsgevolgen zou mogen leiden, zonder dat duidelijk is of een dergelijk bezwaar hout snijdt. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat deze grond zich richt tegen voorschrift 1. Dit voorschrift luidt: “
U bent verplicht om voorafgaand aan de feitelijke ingebruikname van het pand een situatietekening ter goedkeuring bij het bevoegd gezag in te dienen waarop duidelijk is aangegeven dat u duurzaam voorziet in vijf parkeerplekken op eigen terrein of dit door middel van andere documenten op alternatieve wijze aannemelijk maakt. Dit voorschrift komt ten minste te vervallen 6 weken nadat op de aanvraag omgevingsvergunning van 6 december 2021 positief wordt beschikt en hiertegen geen bezwaren zijn ingediend.” Verweerder heeft toegelicht dat voorschrift 1 aan de vergunning is verbonden om zeker te stellen dat uitvoering wordt gegeven aan de parkeereis voordat het pand in gebruik wordt genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit voorschrift om die reden aan de vergunning mogen verbinden, nu dit de enige manier is om te borgen dat aan de parkeereis wordt voldaan, nu twee parkeerplaatsen ter plekke van de twee lindes niet kunnen worden aangelegd. Voor zover de beroepsgrond zich richt tegen de tweede volzin van het voorschrift, ontbreekt het eiser aan procesbelang, nu de op 6 december 2021 ingediende aanvraag is afgewezen. De in deze volzin genoemde situatie doet zich dus niet voor, waardoor dit deel van het voorschrift geen rechtsgevolg meer kan hebben.
5.7
Verder heeft eiser betoogd dat eisers bezwaar niet ongegrond maar gedeeltelijk gegrond had moeten verklaard, nu de verplichting tot herplanting is teruggebracht van vijf naar drie bomen. Ook dit betoog slaagt niet. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Eiser heeft echter geen kosten in bezwaar gemaakt. Het was immers de Vereniging die bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit, niet eiser. Het aantal te herplanten bomen is eerst in bestreden besluit 3 teruggebracht tot drie bomen. In bestreden besluit 2 had dit al moeten worden gewijzigd. Op grond van artikel 6:19 van de Awb is bestreden besluit 2 rechtstreeks in de beroepsprocedure berokken. Verweerder is door de rechtbank in de uitspraak van 6 januari 2022 al veroordeeld in de proceskosten die eiser in beroep tegen dit besluit heeft gemaakt.
5.8
Eiser heeft aangevoerd dat, mocht de gevraagde omgevingsvergunning voor de garage niet worden verleend, voor hem het probleem blijft bestaan dat hij het zonder bergruimte moet stellen. Bestreden besluit 3 gaat daar geheel aan voorbij. Dit vindt eiser vreemd, nu verweerder met de gekozen oplossing juist recht wilde doen aan zowel eisers behoefte aan bergruimte, als aan de wens van de omwonenden om de linden te behouden. Met deze stelling doelt eiser op de procedure in zaak met nummer 23/4755 over zijn aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van een garage met bergruimte in de tuin van het betreffende perceel, waarover heden afzonderlijk uitspraak wordt gedaan. Eiser heeft aangevoerd dat bestreden besluit 3 in die zin moet worden aangepast, dat ingeval de lopende aanvraag voor een omgevingsvergunning definitief niet tot een onherroepelijke vergunning leidt, er alsnog vergunning voor het kappen van de lindes is verleend. Deze grond slaagt niet. Daarbij is van belang dat hierboven reeds is overwogen dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning voor de twee lindes te weigeren.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt het griffierecht dan ook niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.