ECLI:NL:RBDHA:2024:2174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL23.23493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens onterecht veronderstelde militaire verplichtingen en illegale uitreis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had op 8 december 2021 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij als beroepsmilitair had gewerkt in de terrorismebestrijding in Algerije en dat hij vreesde voor vervolging bij terugkeer naar zijn land vanwege zijn militaire verleden en de illegale uitreis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag op 21 juli 2023 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 14 december 2023 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog onder militaire verplichtingen valt, ondanks zijn eerdere werk als beroepsmilitair. De rechtbank stelt vast dat de eiser zijn dienstplicht heeft vervuld en inmiddels arbeidsongeschikt is verklaard. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije vreest voor vervolging. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet heeft onderbouwd dat hij zich heeft onttrokken aan militaire verplichtingen en dat zijn vrees voor terroristen niet voldoende is onderbouwd.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het traumatabeleid, aangezien niet is aangetoond dat hij vanwege traumatische ervaringen Algerije heeft verlaten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de eiser terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23493

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Algerijnse nationaliteit. Hij heeft op 8 december 2021 een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij in Algerije heeft gewerkt als beroepsmilitair bij de terrorismebestrijding tussen 2009 en 2019. Zijn militaire dienst is beëindigd, nadat hij arbeidsongeschikt is verklaard. Eiser is twee jaar na de beëindiging van zijn dienstplicht zonder toestemming uit Algerije vertrokken. Hij stelt dat hij ondanks zijn beëindiging van zijn dienstplicht nog altijd militaire verplichtingen heeft en vreest bij terugkeer naar Algerije dan ook voor vervolging. Verder vreest eiser bij terugkeer naar Algerije voor terroristen vanwege zijn eerdere werk als beroepsmilitair.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Daarbij volgt verweerder eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Ook volgt verweerder dat eiser in Algerije heeft gewerkt als beroepsmilitiar. De gestelde problemen vanwege zijn militaire verplichtingen en het vertrek uit Algerije worden niet gevolgd. Ook volgt verweerder niet dat eiser bij terugkeer naar Algerije vreest voor problemen met terroristen vanwege zijn eerdere werk als beroepsmilitair.
3. Eiser voert aan dat hij niet is vrijgesteld van de reservistendienst, ondanks dat hij arbeidsongeschikt is verklaard. Eiser was onderdeel van een elite eenheid. Hij bezit specifieke kennis en ervaring en stelt daarom dat hij nog altijd onder de militaire wetgeving valt. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar de artikelen 58 en 60 van de Algerijnse Wet op de Militaire Dienstplicht. Verder is verweerder volgens eiser onvoldoende ingegaan op zijn verklaringen hierover. Eiser vreest voor vervolging, omdat hij wordt verdacht van landverraad. Het ligt dan ook op de weg van verweerder om een thematisch ambtsbericht op te laten stellen, waarin specifiek wordt ingegaan op militairen die onderdeel zijn of waren van een speciale eenheid. Eiser voert verder aan dat hij gehouden was melding te doen van zijn voornemen om Algerije te verlaten, omdat hij militaire verplichtingen had aldaar. Eiser heeft verder gesteld getraumatiseerd te zijn door de wat hij heeft gemaakt als beroepsmilitair toen hij bij de speciale eenheid werkzaam was. Tot slot heeft verweerder ten onrechte aangenomen dat eiser twee jaar zonder problemen in Algerije heeft verbleven, zodat zijn vrees voor de terroristen aannemelijk is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Onttrekking aan militaire verplichtingen in Algerije en illegale uitreis
4. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije vreest voor vervolging. Hierbij heeft verweerder voldoende acht geslagen op eisers verklaringen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zich heeft onttrokken aan militaire verplichtingen (de reservistendienst) in Algerije. Hierbij acht de rechtbank van belang dat niet in geschil is dat eiser zijn dienstplicht heeft vervuld en inmiddels arbeidsongeschikt is verklaard, zodat ook zijn werk als beroepsmilitair is beëindigd. Verder volgt uit het dossier dat eiser op 15 juni 2019 eerst een aanzegging heeft gekregen voor vrijstelling van zijn militaire verplichtingen, waarna hij met ingang van 16 augustus 2019 een definitief besluit heeft gekregen waarbij zijn militaire verplichtingen zijn beëindigd vanwege zijn arbeidsongeschiktheid. Niet is gebleken dat arbeidsongeschikten als reservisten kunnen worden opgeroepen en op hen militaire verplichtingen rusten. Ook is niet gebleken dat het bezoeken van het militaire ziekenhuis gemoeid gaat met militaire verplichtingen. De enkele stelling dat eiser vanwege zijn specifieke kennis en ervaring wellicht militaire verplichtingen heeft, is niet onderbouwd. Het is aan eiser om zijn relaas te onderbouwen, zodat deze stelling niet tot een andere conclusie leidt. Verder is ook niet onderbouwd dat hij vervolgd wordt voor landverraad. Gelet hierop heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om een thematisch ambtsbericht op te laten stellen.
5. Verweerder heeft niet ten onrechte eiser niet gevolgd in zijn verklaringen over zijn vrees voor vervolging vanwege zijn illegale uitreis. Aan eiser is door de Algerijnse autoriteiten een paspoort verstrekt waarmee hij de gelegenheid had Algerije op legale wijze te verlaten. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over de redenen waarom hij toch voor een illegale uitreis heeft gekozen niet afdoende kunnen vinden. Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat eiser militaire verplichtingen heeft in Algerije, zodat verweerder eiser niet ten onrechte niet heeft gevolgd in zijn verklaringen over zijn vrees voor vervolging vanwege zijn illegale uitreis. Het is namelijk niet gebleken dat eiser gehouden was melding te doen van zijn vertrek uit Algerije. Daar komt nog bij dat verweerder de verklaringen van eiser over zijn illegale reis summier en vaag heeft kunnen vinden.
Traumata
6. Voor zover eiser een beroep doet op het traumatabeleid oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerders traumatabeleid is neergelegd in paragraaf C2/3.3. van de Vc [2] waarin de voorwaarden zijn genoemd om in aanmerking tot komen voor een asielvergunning [3] vanwege traumatische gebeurtenissen. Een van die voorwaarden is dat de vreemdeling in zijn verklaringen aannemelijk moet maken dat sprake is geweest van een traumatische gebeurtenis en dat deze reden is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst. Dit causale verband wordt aangenomen als de vreemdeling binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten. Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een verband is tussen de traumatische gebeurtenis en het vertrek en de vreemdeling buiten zijn schuld niet in staat is geweest om het land van herkomst binnen de termijn van zes maanden te verlaten.
7. In eisers geval is niet gebleken dat is voldaan aan de voorwaarden van dat beleid. Hoewel de rechtbank onderkent dat eiser vanwege zijn werk als beroepsmilitair traumatische ervaringen kan hebben opgedaan, blijkt uit de door eiser overgelegde stukken niet dat hij vanwege deze eventuele traumatische gebeurtenissen Algerije heeft verlaten.
Vrees voor terroristen
8. De rechtbank stelt tot slot vast dat wat eiser in de gronden van beroep naar voren brengt over zijn vrees voor terroristen een herhaling is van wat in de zienswijze is gesteld. Verweerder is in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Een enkele herhaling van wat eerder is gesteld, zonder daarbij duidelijk te maken op welke onderdelen verweerder in zijn motivering tekort is geschoten, kan niet leiden tot enig resultaat.
Conclusie
9. Verweerder heeft eisers asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.