ECLI:NL:RBDHA:2024:21756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
24/9335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsrecht op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 december 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B.J.P. Toonen, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, dat zijn recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 23 oktober 2024 heeft ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 december 2024 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Hij stelt vast dat de opschorting van het recht op bijstand prematuur was, omdat verzoeker nog niet in verzuim was op het moment van opschorting. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder niet bevoegd was om het recht op bijstand per 23 oktober 2024 op te schorten en dat het besluit van 14 november 2024, dat de intrekking van de bijstandsuitkering betreft, vernietigd moet worden.

Daarnaast merkt de voorzieningenrechter op dat verzoeker in verband met zijn gokverslaving mogelijk hulpverlening en bewindvoering nodig heeft, wat invloed kan hebben op zijn vermogen om aan de bijstandsverplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en draagt verweerder op om verzoeker de bijstand na te betalen en het griffierecht te vergoeden. De proceskosten worden vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9335

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: H. Rietveld).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening gericht tegen het besluit van 14 november 2024 (bestreden besluit), waarbij verweerder het recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 23 oktober 2024 heeft ingetrokken.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen, wanneer de belanghebbende daar een spoedeisend belang bij heeft.
3. Verzoeker heeft aan de hand van bankafschriften onderbouwd aangevoerd dat hij door de intrekking van zijn uitkering niet langer in zijn levensonderhoud kan voorzien en dat daarmee sprake is van een acute financiële noodsituatie. Verzoeker ontvangt al vanaf 23 oktober 2024 geen bijstandsuitkering meer. Ook is sprake van een forse huurachterstand en dreigt uithuiszetting. In die omstandigheden ligt voldoende spoedeisend belang besloten.
4.1 Verweerder heeft verzoeker bij brief van 2 oktober 2024 gevraagd om de volgende gegevens vóór 16 oktober 2024 over te leggen:
• de administratie van zijn gokactiviteiten, per online casino waarvan hij gebruik heeft gemaakt;
• bewijs waaruit blijkt dat hij is gestopt met zijn gokactiviteiten;
• afschriften van al zijn bankrekeningen over de periode van 9 juli 2024 tot 1 oktober 2024.
4.2 Bij brief van 16 oktober 2024 heeft verweerder verzoeker voor het inleveren van de gevraagde gegevens uitstel verleend tot 23 oktober 2024. Bij brief van 22 oktober 2024 heeft verweerder verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 30 oktober 2024. In die brief vraagt verweerder hem ook de eerder opgevraagde gegevens dan mee te nemen.
4.3 Met het besluit van 23 oktober 2024 heeft verweerder verzoekers recht op bijstand met ingang van dezelfde datum opgeschort en hem opnieuw gevraagd de eerder opgevraagde gegevens mee te nemen naar het gesprek op 30 oktober 2024.
4.4 Bij brief van 6 november 2024 heeft verweerder verzoeker vervolgens in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens vóór 13 november 2024 in te leveren.
4.5 Met het besluit van 14 november 2024 heeft verweerder verzoekers uitkering met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw per 23 oktober 2024 ingetrokken, op de grond dat verzoeker niet tijdig de door verweerder opgevraagde gegevens heeft ingeleverd.
5. De voorzieningenrechter stel allereerst de opschorting van het recht op bijstand met ingang van 23 oktober 2024 aan de orde en overweegt het volgende.
5.1 Het opschortingsbesluit van 23 oktober 2024 is prematuur genomen. Verweerder heeft verzoeker in de brief van 22 oktober 2024 de gelegenheid gegeven om op de afspraak van 30 oktober 2024 de gevraagde informatie in te leveren. Op het moment dat het recht werd opgeschort was die termijn nog niet verstreken en was verzoeker nog niet in verzuim.
5.2 Verweerder was gelet op artikel 54, eerste lid, van de Pw, niet bevoegd om het recht op bijstand per 23 oktober 2024 op te schorten en daarmee ook niet bevoegd om het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw, met ingang van 23 oktober 2024 in te trekken.
5.3 Het bestreden besluit kan in bezwaar niet in stand blijven en zal moeten worden vernietigd. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend.
5.4 Voor zover verweerder in bezwaar opnieuw een intrekkingsbesluit zou willen nemen, dit maal op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw (zoals namens verweerder ter zitting geopperd), overweegt de voorzieningenrechter dat zo'n besluit moet berusten op een schending van de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog niet waar die schending uit zou hebben bestaan. Het niet verstrekken van de gokadministratie heeft geleid tot het bestreden intrekkingsbesluit. Dat levert echter geen schending van de inlichtingenplicht op. [1] Het niet verstrekken van opgevraagde gegevens of bewijsstukken is in strijd met de medewerkingsplicht, zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw. Schending van die plicht kan niet ten grondslag worden gelegd aan een intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw.
5.5 De voorzieningenrechter ziet daarom vooralsnog geen aanknopingspunten dat verweerder de fouten in de besluitvorming in bezwaar zal kunnen herstellen. Dat betekent dat verzoekers bezwaar kansrijk is. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zoals hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld.
5.6 Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting is gebleken dat verzoeker in verband met zijn gokverslaving lijkt aangewezen op hulpverlening en bewindvoering. Inzet daarvan zou een stabiele situatie moeten kunnen creëren, waardoor verzoeker in de toekomst beter in staat is om aan de aan de bijstand verbonden verplichtingen, zoals het verstrekken van gegevens en bewijsstukken, te voldoen. Zolang daarvan nog geen sprake is, mag worden aangenomen dat het verzoeker minder snel te verwijten valt dat hij bepaalde gegevens niet verstrekt, als bedoeld in artikel 54, eerste lid, Pw, dan wel dat het hem minder snel redelijkerwijs duidelijk zal zijn dat informatie van invloed kan zijn op het recht op bijstand, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Het is aan verweerder om daarmee rekening te houden.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Verzoeker krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- draagt verweerder op verzoeker vanaf 27 november 2024 (de datum van zijn verzoekschrift) tot 6 weken nadat op het bezwaar zal zijn beslist, de bijstand na te betalen naar de voor hem van toepassing zijnde norm;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 51,-, vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 februari 2024, r.o. 4.15; ECLI:NL:CRVB:2024:327