Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2024 in de zaak tussen
[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder
Inleiding
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen, wanneer de belanghebbende daar een spoedeisend belang bij heeft.
3. Verzoeker heeft aan de hand van bankafschriften onderbouwd aangevoerd dat hij door de intrekking van zijn uitkering niet langer in zijn levensonderhoud kan voorzien en dat daarmee sprake is van een acute financiële noodsituatie. Verzoeker ontvangt al vanaf 23 oktober 2024 geen bijstandsuitkering meer. Ook is sprake van een forse huurachterstand en dreigt uithuiszetting. In die omstandigheden ligt voldoende spoedeisend belang besloten.
4.1 Verweerder heeft verzoeker bij brief van 2 oktober 2024 gevraagd om de volgende gegevens vóór 16 oktober 2024 over te leggen:
• de administratie van zijn gokactiviteiten, per online casino waarvan hij gebruik heeft gemaakt;
• bewijs waaruit blijkt dat hij is gestopt met zijn gokactiviteiten;
• afschriften van al zijn bankrekeningen over de periode van 9 juli 2024 tot 1 oktober 2024.
4.2 Bij brief van 16 oktober 2024 heeft verweerder verzoeker voor het inleveren van de gevraagde gegevens uitstel verleend tot 23 oktober 2024. Bij brief van 22 oktober 2024 heeft verweerder verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 30 oktober 2024. In die brief vraagt verweerder hem ook de eerder opgevraagde gegevens dan mee te nemen.
4.3 Met het besluit van 23 oktober 2024 heeft verweerder verzoekers recht op bijstand met ingang van dezelfde datum opgeschort en hem opnieuw gevraagd de eerder opgevraagde gegevens mee te nemen naar het gesprek op 30 oktober 2024.
4.4 Bij brief van 6 november 2024 heeft verweerder verzoeker vervolgens in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens vóór 13 november 2024 in te leveren.
4.5 Met het besluit van 14 november 2024 heeft verweerder verzoekers uitkering met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw per 23 oktober 2024 ingetrokken, op de grond dat verzoeker niet tijdig de door verweerder opgevraagde gegevens heeft ingeleverd.
5. De voorzieningenrechter stel allereerst de opschorting van het recht op bijstand met ingang van 23 oktober 2024 aan de orde en overweegt het volgende.
5.1 Het opschortingsbesluit van 23 oktober 2024 is prematuur genomen. Verweerder heeft verzoeker in de brief van 22 oktober 2024 de gelegenheid gegeven om op de afspraak van 30 oktober 2024 de gevraagde informatie in te leveren. Op het moment dat het recht werd opgeschort was die termijn nog niet verstreken en was verzoeker nog niet in verzuim.
5.2 Verweerder was gelet op artikel 54, eerste lid, van de Pw, niet bevoegd om het recht op bijstand per 23 oktober 2024 op te schorten en daarmee ook niet bevoegd om het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw, met ingang van 23 oktober 2024 in te trekken.
5.3 Het bestreden besluit kan in bezwaar niet in stand blijven en zal moeten worden vernietigd. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend.
5.4 Voor zover verweerder in bezwaar opnieuw een intrekkingsbesluit zou willen nemen, dit maal op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw (zoals namens verweerder ter zitting geopperd), overweegt de voorzieningenrechter dat zo'n besluit moet berusten op een schending van de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog niet waar die schending uit zou hebben bestaan. Het niet verstrekken van de gokadministratie heeft geleid tot het bestreden intrekkingsbesluit. Dat levert echter geen schending van de inlichtingenplicht op. [1] Het niet verstrekken van opgevraagde gegevens of bewijsstukken is in strijd met de medewerkingsplicht, zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw. Schending van die plicht kan niet ten grondslag worden gelegd aan een intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw.
5.5 De voorzieningenrechter ziet daarom vooralsnog geen aanknopingspunten dat verweerder de fouten in de besluitvorming in bezwaar zal kunnen herstellen. Dat betekent dat verzoekers bezwaar kansrijk is. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zoals hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld.
5.6 Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting is gebleken dat verzoeker in verband met zijn gokverslaving lijkt aangewezen op hulpverlening en bewindvoering. Inzet daarvan zou een stabiele situatie moeten kunnen creëren, waardoor verzoeker in de toekomst beter in staat is om aan de aan de bijstand verbonden verplichtingen, zoals het verstrekken van gegevens en bewijsstukken, te voldoen. Zolang daarvan nog geen sprake is, mag worden aangenomen dat het verzoeker minder snel te verwijten valt dat hij bepaalde gegevens niet verstrekt, als bedoeld in artikel 54, eerste lid, Pw, dan wel dat het hem minder snel redelijkerwijs duidelijk zal zijn dat informatie van invloed kan zijn op het recht op bijstand, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Het is aan verweerder om daarmee rekening te houden.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Verzoeker krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
Beslissing
- draagt verweerder op verzoeker vanaf 27 november 2024 (de datum van zijn verzoekschrift) tot 6 weken nadat op het bezwaar zal zijn beslist, de bijstand na te betalen naar de voor hem van toepassing zijnde norm;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 51,-, vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.750,-.