ECLI:NL:RBDHA:2024:21767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
NL24.50039
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 14 december 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwist de grondslag van de maatregel en stelt dat zijn identiteit en nationaliteit al aannemelijk zijn gemaakt. Hij heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 18 december 2024 de gronden van het beroep ingediend. De minister heeft op 20 december 2024 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Eiser heeft geen identificerende documenten en zijn identiteit is aangenomen op basis van eigen verklaringen. De rechtbank concludeert dat de maatregel op een juiste grondslag berust. Eiser betwist de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, maar de rechtbank oordeelt dat de zware gronden feitelijk juist zijn en voldoende om de maatregel te dragen. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50039

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep.
Op 18 december 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op
20 december 2024 een verweerschrift ingediend. Op 20 december 2024 heeft de rechtbank
het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1988.
2. Eiser voert aan dat de maatregel berust op een onjuiste grondslag. Uit het terugkeerbesluit volgt namelijk dat eisers identiteit en nationaliteit al aannemelijk zijn. Eiser is bovendien opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. [1] Verweerder had daarom moeten motiveren dat en waarom nader onderzoek naar eisers identiteit en nationaliteit moet plaatsvinden.
3. Uit de maatregel en het verweerschrift volgt dat eiser geen identificerende documenten heeft en dat de identiteit is aangenomen op basis van eisers eigen verklaringen. Verweerder stelt terecht dat hiermee zijn identiteit niet is vastgesteld. De maatregel is dan ook gebaseerd op een juiste grondslag.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. In de maatregel staan als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de zware gronden. Hij voert aan dat hij al vanuit strafdetentie beschikbaar was voor verweerder en dat hij zich dus niet aan toezicht heeft onttrokken. Verder is niet toetsbaar of zware grond 3c feitelijk juist is, nu de stukken over een eventuele bezwaar en beroepsprocedure ontbreken. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij zal vertrekken indien dit nodig is en heeft hij zijn moeder gevraagd om een paspoort op te sturen. Zware grond 3i kan daarmee niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Ook betwist eiser de lichte grond 4a. Verweerder werpt tegen dat eiser niet beschikt over een paspoort, maar dat is onjuist. Hij kan het paspoort alleen niet overleggen. Bovendien heeft de politie wel zicht gehouden op eiser en hem kan dus niet worden tegengeworpen dat hij zich niet heeft gemeld bij de koprschef. Tegen lichte grond 4b wordt aangevoerd dat onvoldoende is gemotiveerd waarom uit het gegeven dat eiser meerdere aanvragen heeft ingediend een risico op onttrekking volgt. Verweerder loopt bovendien vooruit op de uitkomst van de huidige asielaanvraag. Verder stelt eiser dat hij in een AZC verbleef en daar ook stond geregistreerd. Tot slot is onvoldoende gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Eiser ervaart namelijk veel stress en hier is onvoldoende kenbaar rekening mee gehouden.
6. Gebleken is dat eiser op 23 mei 2024 is gemeld als zijnde met onbekende bestemming vertrokken. Eiser heeft dit niet betwist. Daarmee is zware grond 3b feitelijk juist. Ook zware grond 3c is feitelijk juist, nu aan eiser op 12 april 2024 een terugkeerbesluit is uitgereikt en het beroep en hoger beroep hiertegen ongegrond zijn verklaard. De zware gronden 3b en 3c konden aan de maatregel ten grondslag worden gelegd en zijn voldoende om de maatregel te dragen en een risico op onttrekking aan te nemen. De overige gronden behoeven daarom geen verdere bespreking.
7. Ook is voldoende gemotiveerd waarom een lichter middel onvoldoende toereikend is. De stelling dat eiser stress ervaart leidt niet tot een ander oordeel. Eiser kan zich immers wenden tot de medische dienst indien hij mentale of andere medische klachten ervaart.
8. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.