ECLI:NL:RBDHA:2024:21785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/09/662121 / FA RK 24-1435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van ouderlijk gezag en rechtsmacht in internationale context

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 augustus 2024 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van de moeder tot wijziging van het ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter, [de minderjarige]. De moeder, die in Peru woont, heeft verzocht om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen en haar het gezag over [de minderjarige] te geven. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht om verwijzing naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, omdat hij meent dat deze rechtbank relatief bevoegd is. De rechtbank heeft eerst de rechtsmacht beoordeeld, aangezien [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Peru heeft. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter rechtsmacht kan aannemen op basis van de verbondenheid van de zaak met de Nederlandse rechtssfeer, vooral omdat de moeder en [de minderjarige] voornemens zijn om naar Nederland te verhuizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de gezagssituatie vóór de verhuizing naar Nederland wordt gewijzigd. Vervolgens heeft de rechtbank de relatieve bevoegdheid beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, bevoegd is, omdat de afgeleide woonplaats van [de minderjarige] in Siddeburen ligt. De rechtbank Den Haag heeft zich daarom onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-1435
Zaaknummer: C/09/662121
Datum beschikking: 28 augustus 2024

Gezag

Beschikking op het op 23 februari 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat: voorheen mr. M.R. Holthinrichs te Groningen, nu mr. K. van Doorn te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.I. Bok te Delfzijl.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
 het verzoekschrift van 22 februari 2024, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
 het F9formulier van 29 maart 2024, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
 het F9formulier van 6 augustus 2024 van de zijde van de moeder;
 het verweerschrift van 6 augustus 2024, met bijlagen, van de zijde van de vader;
 de brief van 7 augustus 2024 van de zijde van de vader;
 de e-mail van 12 augustus 2024 van de zijde van de vader;
 de e-mail van 14 augustus 2024 van de zijde van de moeder;
 de e-mails van 15 augustus 2024 van de zijde van de vader en de moeder.
Bij e-mail van 9 augustus 2024 heeft de rechtbank de vader en de moeder bericht voornemens te zijn op de zitting allereerst aandacht te willen besteden aan de vraag of zij rechtsmacht heeft en zo ja, of zij relatief bevoegd is. Om proceseconomische redenen is bij deze e-mail tevens alvast aan partijen gevraagd of zij kunnen instemmen met een mogelijke inhoudelijke behandeling door deze rechtbank. Bij e-mails van 12 en 14 augustus 2024 hebben partijen de rechtbank bericht beiden een verwijzing te wensen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. De rechtbank heeft partijen daarop geïnformeerd voornemens te zijn de zaak buiten zitting af te doen, in die zin dat de rechtbank in haar beschikking eerst zal beoordelen of zij rechtsmacht heeft en zo ja, of zij relatief bevoegd is, of dat een verwijzing kan plaatsvinden zoals door partijen gewenst. Beide partijen hebben de rechtbank laten weten geen bezwaar te hebben tegen een schriftelijke afdoening van de zaak.
De moeder heeft aanvankelijk (voor bovengenoemde e-mails) verzocht [de minderjarige] te horen. De vader heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Nu, zoals uit het hiernavolgende zal blijken, de rechtbank geen inhoudelijk oordeel zal geven op het verzoek van de moeder omtrent het ouderlijk gezag, heeft de rechtbank [de minderjarige] niet gehoord.

Feiten

 De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
 Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] , Peru.
 [de minderjarige] verblijft bij de oma moederszijde in Peru. De vader en de moeder staan blijkens de Basisregistratie Personen (BRP) in Nederland ingeschreven.
 Blijkens het BRP heeft de vader de Nederlandse nationaliteit, de moeder de Peruaanse nationaliteit en [de minderjarige] (in ieder geval) de Nederlandse nationaliteit.
 Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 november 2016 is het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en is bepaald dat voortaan alleen aan de vader het gezag zal toekomen over [de minderjarige] .
 Bij vonnis van het hooggerechtshof van Santa, Peru, van 30 januari 2019 is de voogdij over [de minderjarige] toegekend ten gunste van haar moeder.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift strekt tot wijziging van de beschikking van de rechtbank NoordNederland, locatie Groningen, van 15 november 2016, in die zin dat wordt bepaald dat het ouderlijk gezag van de vader wordt beëindigd en dat de moeder – met uitsluiting van de vader – wordt belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
De vader heeft verweer gevoerd, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken en verzoekt daarbij zelfstandig de behandeling van de zaak te verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, nu die rechtbank relatief bevoegd is.

Beoordeling

Rechtsmacht
De rechtbank dient allereerst te beoordelen in hoeverre de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om te oordelen over het verzoek van de moeder.
Uit het door de moeder overgelegde rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI) van 8 december 2022 blijkt het volgende. Nu [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Peru heeft, kan de rechtsmacht niet worden ontleend aan de Brussel II-bis verordening dan wel aan het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 en 1996. Daarom dient te worden gekeken naar het commune bevoegdheidsrecht. Artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de Nederlandse rechter in zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid geen rechtsmacht heeft, indien het kind zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, tenzij hij zich in een uitzonderlijk geval, wegens de verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen. Voor toepassing van artikel 5 Rv is aldus vereist dat de zaak zodanige aanknopingspunten met de rechtssfeer van Nederland heeft dat het belang van het kind, dat zijn gewone verblijfplaats in een ander land dan Nederland heeft, met zich meebrengt dat de Nederlandse rechter zich bevoegd verklaart.
Het IJI is van mening dat in deze zaak te verdedigen is dat sprake is van een uitzonderlijk geval, waarin voldoende aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtssfeer op grond waarvan de Nederlandse rechter bevoegdheid kan aannemen. Daarvoor is op zichzelf niet voldoende dat de vader in Nederland woont en dat bij beschikking van de rechtbank NoordNederland, locatie Groningen, de vader met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] is belast. Belangrijk gewicht kan echter worden toegekend aan de omstandigheid dat de moeder en [de minderjarige] voornemens zijn om voor onbepaalde tijd in Nederland te gaan wonen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat vóór de verhuizing naar Nederland een wijziging van het gezag plaatsvindt, in die zin dat de moeder ook het gezag verkrijgt over [de minderjarige] . Op dit moment heeft de vader in Nederland het eenhoofdig gezag en hij is gerechtigd om deze beschikking ten uitvoer te leggen. Door het risico en de onzekerheid als gevolg hiervan, kan niet van de moeder worden verwacht dat zij wacht met het starten van een procedure tot wijziging van het gezag totdat [de minderjarige] in Nederland woont. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de gezagssituatie wijzigt voordat zij in Nederland aankomt, nu zij al acht jaar door haar moeder wordt verzorgd en tenuitvoerlegging van de beschikking van 15 november 2016 een grote ontwrichting zou veroorzaken in het leven van [de minderjarige] .
Gelet op het rapport van het IJI - dat door de moeder is overgelegd en waarna de vader heeft aangegeven zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank te refereren - en het feit dat de moeder inmiddels, anders dan ten tijde van het uitbrengen van dit advies, sinds februari 2023 ook in Nederland woont, zijn er naar het oordeel van de rechtbank voldoende gronden en aanknopingspunten om verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer te kunnen constateren en rechtsmacht aan te nemen.
Relatieve bevoegdheid
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht aanneemt, dient te worden beoordeeld in hoeverre de rechtbank Den Haag relatief bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen.
Ingevolge artikel 265 Rv is in zaken betreffende minderjarigen de rechter bevoegd van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige. Op grond van artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt een minderjarige de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent. Nu de vader in Nederland met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] is belast, is de afgeleide woonplaats van [de minderjarige] op grond van artikel 1:12 BW in Siddeburen gelegen, zodat niet de rechtbank Den Haag bevoegd is van het onderhavige verzoek kennis te nemen, maar de rechtbank NoordNederland, locatie Groningen. Op grond van artikel 270 Rv vindt verwijzing niet plaats indien de verzoeker en de opgeroepen belanghebbenden hebben aangegeven dat zij geen verwijzing wensen. Blijkens de e-mails van 12 en 14 augustus wensen de vader en de moeder wel een verwijzing, zodat de rechtbank de onderhavige zaak naar de bevoegde rechtbank zal verwijzen.

BeslissingDe rechtbank:

verklaart zich onbevoegd van het verzoekschrift kennis te nemen;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, kinderrechter, bijgestaan door mr. M. Meijer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 augustus 2024.