ECLI:NL:RBDHA:2024:21831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL23.145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 16 januari 2023, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door een waarnemer voor zijn gemachtigde. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Eiser voerde aan dat het besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn vriendin in Nederland. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van eiser en dat het besluit op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen. Eiser had geen geldig Spaans visum en dus geen rechtmatig verblijf in de EU, wat de basis vormde voor het terugkeerbesluit.

De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd was met de geldende rechtsbeginselen. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd van zijn relatie en de rechtbank oordeelde dat hij in staat was om zijn gezinsleven op andere manieren in te vullen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 januari 2023, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.145

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] , als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1997.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiser een terugkeerbesluit opgelegd met Marokko als land van terugkeer en daarbij een vertrektermijn van 28 dagen gehanteerd, gebaseerd op artikel 62, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Voorts heeft verweerder bij het bestreden besluit aan eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat dit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen. Daarbij heeft eiser er op gewezen dat in het door de Vreemdelingenpolitie opgemaakte proces-verbaal van ophouding van 3 januari 2023 melding wordt gemaakt van een Spaans visum. Volgens eiser rijst de vraag of het visum nog geldig is en had verweerder in het bestreden besluit moeten motiveren wat de status van het visum is en welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden. Als het visum nog geldig is dan heeft eiser rechtmatig verblijf en is het terugkeerbesluit en het inreisverbod ten onrechte genomen. Verweerder had eiser dan moeten opdragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van Spanje te begeven, aldus eiser.
4. Deze beroepsgrond faalt. In voornoemd proces-verbaal van ophouding van 3 januari 2023 wordt er uitsluitend melding van gemaakt dat de gegevens van eiser voorkomen in het Visum Informatie Systeem (VIS) van Spanje met als resultaat een positieve identificatie. Dit proces-verbaal maakt geen melding van de afgifte van een Spaans visum aan eiser. Eiser heeft in het voorafgaand aan het bestreden besluit afgenomen gehoor van 3 januari 2023 zelf ook verklaard dat hij nooit een (Spaans) visum heeft gekregen. Uit de door verweerder overgelegde EU-VIS gegevens blijkt voorts in voldoende mate (en dit is onbestreden gebleven door eiser) dat aan eiser geen visum is afgegeven. Dit betekent dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in de EU of in Nederland, zodat verweerder gehouden was eiser een terugkeerbesluit op te leggen zoals hij heeft gedaan. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt in strijd is genomen met het zorgvuldigheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel. Gelet op het voorgaande faalt ook de beroepsgrond dat verweerder eiser had moeten opdragen om zich onmiddellijk naar het grondgebied van Spanje te begeven.
5. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat hij een vriendin heeft in Nederland en dat hij door het inreisverbod zijn vriendin niet meer kan zien en de relatie onder druk komt te staan. Ter zitting heeft eiser hier aan toegevoegd dat financiële redenen in de weg staan aan het uitoefenen van het gezinsleven in Marokko en dat het inreisverbod het einde van hun relatie betekent.
6. Ook deze beroepsgrond faalt. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met hetgeen eiser in het voorafgaand aan het bestreden besluit afgenomen gehoor van 3 januari 2023 heeft aangevoerd. Weliswaar heeft eiser daarin aangegeven dat hij in Nederland een vriendin heeft, hoe deze vriendin heet, wanneer zij is geboren, waar zij woont en dat hij nu drie jaar een relatie met haar heeft, maar met betrekking tot de aard en invulling van deze (gestelde) relatie heeft eiser geen toelichting gegeven of concrete gegevens verstrekt. Voorts heeft eiser in voornoemd gehoor verklaard dat hij in Nederland of enig ander land van de EU voor niemand een zorgplicht heeft. Gelet hierop heeft verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte overwogen dat het voor eiser niet onmogelijk is om het gezinsleven op een andere wijze in te vullen, bijvoorbeeld door een bezoek van zijn vriendin in het land van herkomst of enig ander land. Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser – wanneer hij kan aantonen dat hij inderdaad een relatie heeft met deze vriendin en voor zover hij in Nederland langdurig verblijf beoogt bij zijn vriendin – een daartoe strekkende aanvraag voor een verblijfsvergunning kan indienen. Indien alsdan aan de voorwaarden voor verblijfsaanvaarding wordt voldaan zal ambtshalve opheffing van het inreisverbod volgen. De eerst in beroep naar voren gebrachte stelling van eiser dat financiële redenen in de weg staan aan het uitoefenen van het gezinsleven in Marokko (daargelaten dat deze stelling op geen enkele wijze nader onderbouwd is), heeft verweerder niet bij het bestreden besluit hoeven en kunnen betrekken nu eiser dit niet naar voren heeft gebracht in het gehoor van 3 januari 2023.
7. De rechtbank stelt tot slot vast dat eiser ter zitting de beroepsgrond dat de duur van het inreisverbod niet deugdelijk is gemotiveerd nu enkel is gemotiveerd dat eiser de vrije termijn met drie dagen heeft overschreden, heeft laten vallen.
8. Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 19 januari 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.